United States or Slovenia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Toen Alexander naderhand brood en zout met hem deelde, heeft Wichhirte het wijste deel gekozen. Hij liet de schepen halen door zijn zoon. Toen zij alle terug waren, heeft Alexander die alle gehuurd. Daarmede wilde hij zijn volk naar den heiligen Ganges voeren, dien hij te land niet had kunnen genaken.

Frethorik, de eerste schrijver, die hier voorkomt, is een tijdgenoot van de gebeurtenissen, die hij verhaalt, namelijk de komst van Friso. Hij is een vriend van Liudgert, den Geertman, die als skelta bi thêr nacht op de vloot van Wichhirte den sêkening met Friso hier was gekomen, in 't jaar 303 voor Chr., 1890 jaren nadat Atland verzonken was.

De Moeder, die alles reeds wist, zeide: laat hen komen, zoo mogen zij ons land helpen behouden: maar laat hen niet op ééne plek blijven, opdat zij niet machtig worden over ons. Wij deden gelijk zij gezegd had. Dat was heel naar hun zin. Fryso bleef met zijne lieden te Staveren dat zij weder tot eene zeestad maakten, zoo goed zij konden. Wichhirte ging met zijne lieden oostwaarts naar de Emude.

Bij deze had hij twee zonen gewonnen en twee dochteren. Door zijn beleid is Kornelia, zijne jongste dochter, aan mijn broeder uitgehuwelijkt. Kornelia is geen goed Friesch, en moet Korn-helia geschreven worden. Weemoed zijne oudste heeft hij aan Kauch verbonden. Kauch, die ook bij hem ter school ging, is de zoon van Wichhirte den koning der Geertmannen.

Door Demetrius waren zij gewelddadig naar de oude haven gestuurd; daar hadden zij van dit gevecht gehoord; nu hadden zij het stoute zwaard aangegord, en waren ons gevolgd. Friso, die veel met Joniers gevaren had, zeide ja; maar Wichhirte onze koning zeide neen. De Joniers zijn afgoden-dienaren, zeide hij, ik zelf heb gehoord hoe zij die aanriepen.

Doch wij zeelieden, die bij de zee woonden, wij scheepten ons met al onze have in en vertrokken. Toen Alexander vernam dat zulk eene groote vloot hem ontvaren was, werd hij als woedend, zweerende dat hij alle dorpen aan de vlam zoude offeren, zoo wij niet wilden terug komen. Wichhirte lag ziek te bed. Toen Alexander dat vernam, heeft hij gewacht, tot dat hij beter was.

Nu ging hij toe en koos al degene uit zijn volk en zijne soldaten, die gewoon waren over zee te varen. Wichhirte was weder ziek geworden, daarom ging ik alleen mede en Nearchus van des konings wege. De tocht liep zonder voordeel ten einde, uithoofde de Joniers altijd in onmin waren tegen de Pheniciers, zoodat Nearchus zelf er geen meester over blijven kon.

Sommige der Joniers, die meenden dat zij van het Alderga volk gesproten waren, gingen daarheen. Een klein deel, die waanden, dat hunne voorvaderen van de Zeven eilanden weg kwamen, gingen heen en zetten zich neder binnen den ringdijk van de burgt Walhallagara. Liudgert de schout bij nacht van Wichhirte werd mijn makker en naderhand mijn vriend.

Daarna kwam hij tot hem, zeer minzaam sprekende; doch hij bedroog gelijk hij vroeger gedaan had. Wichhirte antwoordde: o allergrootste der koningen. Wij zeelieden komen allerwege, wij hebben van uwe groote daden gehoord. Daarom zijn wij vol eerbied jegens uwe wapenen, maar nog meer voor uwe wetenschap. Maar wij anderen, wij zijn vrijgeboren Fryas kinderen, wij mogen uwe slaven niet worden.

Hi lêt tha skêpa hala thrvch sin svne. Tha thi alle tobek wêron, heth Alexandre thi alle hêred. Thêr mitha wilde hi sin folk nêi tha helge Gônga fâra, thêr hi to land navt hêde müge nâka. Nw gvng er to ånd kâs altham ut sin folk ånd ut sina salt-atha thêr wenath wêron vvr-ne to fârane. Wichhirte was wither siak wrden, thêrvmbe gvng ik allêna mitha ånd Nearchus fon thes keningis wêga.