United States or Mexico ? Vote for the TOP Country of the Week !


Een reusachtige zeis schijnt er al wat boven was te hebben weggemaaid... Rondom haar heen wazen de bergen in den zonneschijn, en alles is stil, zonder adem en zonder geluid, en geen vogel vliegt er; alleen de hagedissen, de kleine zonaanbidders, schieten als groene flikkeringen over de muren heen.

En naast dat afgeoogste veld staan rechts en links andere nog in vollen rijkdom, blinkend en wimpelend; en verderop glanzen, laag bij den grond, de akkers, waar het jonge riet, in het begin van het jaar aan stekken in den grond gezet, al forsch en bladerrijk staat; en verre weg, tegen de wijkende bruine en roodachtig-paarse hellingen aan, wazen hier en ginder, vegen van teeder groen, dat alweer suikerriet is, in de koelte gezaaid en opgekweekt tot het, telkens van een hooger naar een lager gelegen veld gebracht, rijp zal wezen voor het planten in de vlakte.

Terwijl ik, om zoo te zeggen, mijnen adem wederhield om niets van het verrukkend schouwspel te verliezen, zag ik in de verte al eene schaar hemelsche geesten opdagen, het waren jonge meisjes, iets grooter dan de andere kinderen. Zij waren gansch omhuld in sneeuwige tul of kant, en hun wazen sluier, lichter nog dan de lucht, vlotte op den onvoelbaren wind.

Na dien tijd deed het beekje zoo gaarne zijn werk, als belooning de blij-lieve verschijning van het kleine meisje nemende. Telkens als het beekje het meisje weer zag, was het iets grooter geworden. Als het kwam, deed het groote rad zijn best, en weefde mooi zijn glanzende wazen, die even bleven, en dan braken, en spatte glinster-droppels naar het kind met de sprookjes-oogen.

De wilde rozestruiken tikten tegen haar teer-bleeke wangen, en het rad deed zijn best, en weefde nu donkere wazen in den schemer, die alles omhulde, en spatte heldere droppels, die als groote tranen op het donkere kleedje lagen. Doodstil bleef het blonde meisje zitten; totdat het beekje haar vreemde oogen niet meer kon zien. Toen kwam, met donkere stem, de witte man het roepen, en het ging.

Het is waar, een wazen /fichu/ schijnt hem te willen bedekken, doch verbergt hem niet; bij elke beweging, die zij doet, dansen lange krullen rondom hare wangen, van haren kostelijken hoed waait een winderig gepluimte: hare hand houdt een zeer klein parasolleken; vijftien doozen van allerlei vorm en twee groote kisten liggen voor hare voeten..... Het is Siska niet.

Hij zag het zwellen van den hemelgloed, het schitteren van de stralen fel weerkaatst door witte wolken goud-gerand, hij zag 't herleven van het wonder-diepe blauw, de teere wazen, 't stille boomen-groen-en-geel, het bruin en lila-bruin en lila van de hei, van al de andere aardsche kleuren, en de glinstering van 't zuivere dauwvocht.... Toch, dacht hij, is haar ziel nog mooier, o! die lichte ziel die door haar oogen schijnt ...

En als mijn woorden, waren zij niet meer. O vreugd, o zegepraal, o wellust, o verdwazen, O blijdschap grenzenloos, uitbarstend, overstroomend, Niet te beperken juiching gelijk ijle wazen; Heil! heil! 't verheugen dat mijn ziel heeft ingenomen, 't Omhult me: een atmosfeer van licht, en 't draagt gezwind Mij voort, gelijk een wolk drijvend op eigen wind!

Aan de andere zijden, op gelijke facetjes, trilden en beefden violet in wazen van mosgroen, grijs van doorlicht water, blauw van kinderoogen, met zachte opgloeiing van wijnrood en phosphoresceerende sprankels.

De ruit, naast de deur, zwaar door-barst, met flarden glas en snijdende spleten, zette grimmig haar wond in 't schemerend wit van den avond. De andere ruiten, paisibel en stil, kaatsten het wolk-licht in zachtblauwe wazen, als had de spelende adem van 'n kind ze besproeid.