United States or South Africa ? Vote for the TOP Country of the Week !


Toen klotste de Amstel weêr voort onder zijn oogengetuur en voorbij zijn vlondertje, en hij stond weêr in zijn eentje te hengelen. Brugge. En nu is onder het vachtgrauw van een wiebelende lucht de stille stad gekomen, zijnde begoocheling voor onze ontwende oogen, raggig achter de sneeuw die om ons valt, kwijnerig, nat.

Hij bewaakte een goed onderhouden spannetje hengels zoo, want, kijk vóor hem, stil tegen het vlondertje aangelegd, met het dunne einde onder water gedompeld, voorzichtig, omdat hij bang was de visch te zullen verschrikken anders, kwam nog een hengelstok tusschen zijn beenen doorsteken.

Een Hengelaar. Hij stond in zijn eentje te hengelen. Droog, lang, hoekig van magerte, maar in zijn degelijke waterproefjas, in de lenden met een trekker dichtgehaald, als in een huid voor hem veel te wijd; op het oude vlondertje thuis, stevig op zijn schuitvormige laarzenvoeten, stond hij te loeren in het natte geklots van het Amstelwater.

't Weêr was buiig, het regende bij vlagen, doch hij stond aldoor hetzelfde, den buik een beetje vooruit, ongevoelig voor nat of droog, als vergroeid met zijn verweerd vlondertje.

Maar met een verschen wurm aan den haak stond de hengelaar alweêr, éen hengel in den arm en de andere tusschen zijn beenen doorstekend, als gegroeid uit zijn vlondertje, onveranderlijk in zijn vischachtige zwartheid, te loeren in het wilde Amstelwater naar zijn roode dobbers.

We zaten toen ook in een club "'t Vlondertje" hiette die; daar zaten dezelfde lui in als in de "Nederlandsche Spectator-Club", die bij Nijhoff vergaderde; je had daar ook Willem Maris, Boele van Hensbroek ... enfin een massa lui uit dien tijd. Die club kwam bijeen in een bierhuisje in de Kettingstraat, daar schonken ze heel lekker Duitsch bier.

Hij lei den stok behoedzaam op het vlondertje, en met een paar stappen was hij bij het beest, dat aan den angel te wringen en te wentelen lag in het slijk van den weg, onder den neêrkletsenden regen.

En de regen stroomde, de bui groeide, kletterend op het pad, blazen slaande in het water en in het dras op den weg, terwijl de man nogmaals bukte, kalm vóor zich een bosje gras uit den grond trok, zijn mes er meê schoon wreef, en toen weêr naar het vlondertje ging, om zijn handen in het water af te spoelen van slijk en bloed.

Maar hij stond al-maar-door, stuursch in zijn natte vischachtig-glimmende zwartheid, kalm turend in het grauwe, opgeruide water, waarin de regen soms spikkelspatte; de stroom ging als gestuwd, ook wanneer de wind niet flakkerde, onder hem voorbij, met donkeropschuivend watergevlak; de Amstel beroerd door buien hobbelde voort, de deining klotste en sloeg witte schuimstrepen voor de palen van zijn vlondertje uit, zijn dansende dobbers vroegen al zijn aandacht.