United States or Cocos Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


We gaan onzen broeder eerst een slokske geven! en ze goten Verlinde een teugsken bier in den mond, maar ineens klaverde de schijndoode boer weer op de beenen, greep Vandoorn en Vanhoutte bij de hand en alle drie in ronde dansend zongen zij, Verlinde het luidst: En onze broeder Lazarus die is dood zottekloot! . . . . . . . . . . . . .

En als Vandoorn verademd had, hief hij de oogen en wijzend naar Verlinde: Kerel, kunt ge nog op de beenen staan? vroeg hij. Ik! ik? bofte Verlinde. 'k Wed dat ge er door valt! Ik, sterk van natuur, jongen! Hij wikkelde de beenen van onder den stoel, wakelde, greep naar de tafel en tuimelde met al het gerief, onder te boven in 't gras en bleef er voor dood liggen blazen.

Maar dat 't inwendig zoo erg niet was, durfden ze niet openlijk bekennen. Vandoorn raadde het zoo, en zonder nog naar overgang of naar uitleg te vragen: Baas, nog drie pinten! op de herstelling van den vrede! Dat blekken heeft nu om den drommel lang genoeg geduurd! Geen van beide boeren dorst zich achteruit trekken en ze tikten de drie glazen tegeneen, maar zonder malkaar te bezien.

De veerman was niet meer in staat te tellen en de drie dronken boeren vertrokken arm aan arm, gebroederlijk Vandoorn in 't midden. Zoo waggelden zij voort op hunne slappe beenen en zwenkend lijf. z'En hielden geen straat en gingen op goed geluk, tot aan den buik in 't gras, den wijden meersch in.

Zij ledigden al dapper de pinten en ondertusschen gingen zij achter den hoek van het huis, tegen den boom gaan staan en keerden ontlast, met nieuwen lust, om 't drinken te herbeginnen. De twee boeren moesten bekennen dat Vandoorn een kostelijke kerel was, hij vertelde ongelooflijke histories, die met hem zelf gebeurd waren en waarbij men krullen moest van 't lachen.

Verlinde! loech Vandoorn al uit de verte, gij zijt gaan wandelen, ge zweet eraf, drink een pot met ons om u te verkoelen. Baas, schenk hem een pinte, 'k heb vandage goê zaken gedaan, en hij sloeg met den mispelaar op tafel. Verlinde kon niet anders en hij zette zich bij met den schouder gekeerd naar Vanhoutte die niets en zegde.

Eindelijk gerochten alle twee de boeren los, ze praatten elk al zijnen kant met Vandoorn, maar onderling bezagen ze malkaar niet. Verlinde bestelde op zijne beurt ook drie pinten. Op onze gezondheid! riep de koopman, goed zoo makkers! De glazen tikten tegeneen.

Nader gekomen, zag Verlinde aan den overkant twee menschen vóór de deur van 't veerhuis en binst-hij te wachten stond aan den scheldeoever en de veerman hem met de boot halen kwam, herkende hij Vanhoutte die met Vandoorn den veekoopman, in de schaduw zaten bij een tafeltje waar ze gemakkelijk hun pintje dronken.

Hij hoorde de vette, ronde stem van Vandoorn en zijn eeuwigen lach en merkte duidelijk dat de koeiplote er zijn behagen in had en er op gesteld was iets te zien gebeuren bij de ontmoeting van die twee boeren.

Verlinde deed wederom geweld om iets te zeggen, maar al wat er uitkwam was brobbeling. Dorst, dorst! tierde Vandoorn, 't is al van die zon, van die zon ... ik zou de Schelde leeg drinken! en hij reikte naar eene versche pint. De baas stond geleund in zijn deurgat en kwam telkens bij om de glazen te vullen: hij ook wakelde al op de beenen en schonk met onvaste hand.