United States or Grenada ? Vote for the TOP Country of the Week !


't Gansche Stemhager gebied moet de rechten op 't gemaal betalen, en de stad Stemhagen er bij; hier staat het, in paragraaf vier, en wat zegt paragraaf vijf: "voor elk schepel, dat de molenaar maalt, kan gij wettelijk een schepel als maalloon eischen." "Een maat, mijnheer Herse!" riep de oude molenaar, terwijl hij overeind sprong, "van elk schepel eene maat!" "Neen! Een schepel!

Des anderen daags reed de molenaar met Frederik naar Stemhagen. Geen van beiden sprak een woord. Toen zij op de markt kwamen, wilde Frederik naar bakker Witt heendraaien. "Halt," riep de molenaar, "daar wil ik niet heen; ik rijd bij Guhl aan." "Wel, baas," zeide Frederik, terwijl hij van den wagen sprong en hem de teugels toewierp, "rijd er dan zelf naar toe, want ik ga bij Witt."

Zij kon den wagen nog vóór zich uit zien rijden; zij kwam in Stemhagen en ging, als altijd, naar het huis van Witt; zij vroeg naar den bakker; die was al naar den baljuw; toen liep zij de kamer in; daar zat Frederik en sprak met een soldaat, die een rood buis aanhad en met den rug naar haar toe zat. Frederik sprong op: "Dumouriez! Fieken, waar komt gij vandaan?" De soldaat sprong ook op.

In den stal staat de bruine van den inspektor Bräsig, neem dien en draaf, wat ge kunt, naar Kittendorp, naar mijnheer den landraad von Urtzen, want, van dáár zijn gisteren de Fransche jagers gekomen, en daar zullen de lepels ook wel van afkomstig zijn; en vertel gij dan aan den landraad, hoe 't ons in Stemhagen gegaan is, en verzoek hem u een vertrouwd persoon mede te geven, die omtrent de lepels een eed doen kan.

"Mogelijk zou 't wezen," zeide de molenaar. "'t Is ook mogelijk, dat het niet om de koeien te doen is, zegt Frederik. "Dit zijn een paar van hun arméegendarmes; die zoeken zeker wat anders, en ik geloof, dat het een geluk van onzen lieven Heer is, dat wij den molen uit zijn, want, molenaar, molenaar! pas op zij zoeken den Fransoos of misschien wel u. Wie weet wat er in Stemhagen voorgevallen is!

"Baas Witt," hernam de raadsheer, na een poosje, "'k wou dat ik in Stemhagen was." Dit droppeltje ging nog in de pint van den bakker; hij zeide dus: "Dat wou ik ook, want dat zal nog drommelsch lang aanhouden." "Zoo meen ik het niet," sprak mijnheer de raadsheer, "ik meen wegens onze ontvangst." Nu liep de pint bij den bakker weêr over. "Hoe zoo?" vroeg hij.

Was de kerel links of rechts gegaan? Een tijd lang stond hij daar, alsof hij zijn zondagsoortje versnoept had, doch weldra werden zijne denkbeelden weder helder, en hij zeide bij zichzelven: "Zoo die kerel naar Stemhagen gegaan was, moest ik hem dat toch voor puur onverstand toerekenen. Neen, de rakker is naar Gulzow gegaan." En hij ging hem na.

"Neen, van daag niet, maar Maandag," zegt Freier, "toen zijn er hier een stuk of wat geweest, maar met blauwe monteering, en dan te paard; en van daag is mijn Samuel met voorspan naar Stemhagen." "Freier," zegt Frederik, "dat voorspan had je niet naar Stemhagen moeten sturen, dat kan je zelf beter gebruiken, vooral als je de menschen antwoord moet geven." "Hoe zóó?" vraagt Freier.

Hij knikte met het hoofd en drukte haar de hand, ging naar de molenaarsvrouw, die aan de deur stond, sprak een paar woorden tot afscheid, klom op den wagen en reed zachtjes weg. Toen hij nog niet ver van den molen af was, hoorde hij iemand roepen, en omziende, kwam Frederik dwars over een roggeveld naar hem toe, en vroeg: "Hendrik, waar rijdt gij heen?" "Naar Stemhagen."

"Doch, daarvoor zal hij van avond nog geene rust hebben; hij zal ons voor zijn straf van avond nog allen naar Stemhagen rijden." "Door de heele wereld, burgemeester!" zegt Frits. "Maar, hoe komt ge zoo laat t'huis?" vraagt de schout.