United States or Austria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gedurende den afgeloopen nacht meende die man een wanhopig hulpgeroep gehoord te hebben, en het was dat feit, hetwelk hij ter kennis van James Burbank kwam brengen. Daarenboven, de Indiaan Squambô, de bekende vertrouweling van Texar, was in die buurt met zijn squif gezien geworden.

Het vaartuig volgde den stroomdraad van de rivier en hield zich in het midden daarvan, zoodat van de beide oevers niets te ontwaren was. Het was alsof die sloep zich in volle zee bevond, zoo eenzaam was zij. Naar welke kreek stevende dat vaartuig, welks roer door Squambo gestuurd werd? Dat wenschte Zermah bovenal te weten. Zij begreep dat het ondervragen van den Indiaan tot niets zou leiden.

Dien eersten dag van aankomst ontmoette Zermah Texar niet, maar werd daarom door Squambo niet uit het oog verloren. Toen de nacht evenwel aangebroken was, hoorde zij de stem van den Spanjaard, die eenige woorden met Squambo wisselde, om hem eene stipte waakzaamheid aan te bevelen. En weldra waren allen, met uitzondering van Zermah, in de wigwam in slaap gedompeld.

Een uur ongeveer nadat hij Texar verlaten had, was Squambô weer op het centraal-eilandje terug. Hij trok zijne squif op de oeverhelling, begaf zich naar het fortje, stapte de poterne door en de trap van het blokhuis op. »Hebt gij gedaan, wat ik u bevolen had?" vroeg Texar hem. »Ja, meester." »En.... niets?" »Neen, niets."

Geen uur, geene minuut zou zij laten voorbijsnellen, zonder dat zij daadwerkelijk of met den geest bezig zoude zijn om de middelen tot die vlucht voor te bereiden. En toch, zou het mogelijk zijn, gadegeslagen als zij werd door den Indiaan Squambo en door zijne negerslaven, het fortje te kunnen verlaten?

Dat wisten de partijgangers van Texar zelfs niet, daar niemand ooit in het blokhuis, dat hij met Squambo en zijne negerslaven bewoonde, toegelaten werd. Daar inderdaad bracht de Indiaan de kleine Dy en Zermah onder dak. Daar, te midden van de ondoordringbare struiken van die streek, overdekt met eene machtige moerassige tropische plantenwereld, zouden zij aan iedere nasporing onttrokken zijn.

Texar en Squambo verlieten toen het fortje, waarna de poort achter hen gesloten werd. Weinige oogenblikken later verliet de squif, door den Indiaan bestuurd, het eilandje en stevende door de sombere kronkelingen van de uitgestrekte lagune. Daar buiten gekomen, ontmoetten zij een vaartuig, dat in de monding der Zwarte Kreek, evenwel op stroom der Sint John, den Spanjaard lag te wachten.

Het was alsof die moerassige streek slechts een halfduister noodig had, zoowel voor het kruipend gedierte, hetwelk in dat smerige water rondwriemelde, als voor de waterplanten, die op hare oppervlakte dreven. Zoo stevende Squambô gedurende ruim een half uur van het eene eilandje naar het andere. Toen hij stil hield, was zijn vaartuigje bij een der meest verwijderde hoeken der kreek aangekomen.

Met een gebaar beval Squambo den negerslaven, met pagaaien op te houden. Tegelijkertijd bracht hij den helmstok van het roer naar het andere sloepsboord over en stak naar den rechter oever, zoowel om niet door de stoomboot overvaren, alsook door hare passagiers en opvarenden niet gezien te worden. Maar de sloep was door de wachthebbenden van de boot gezien geworden.

»Wanneer zij er in slaagde te ontsnappen, of wanneer de Federalisten haar bevrijdden, dan waren wij reddeloos verloren. Zij sterve dus!" »Dadelijk!" antwoordde Squambo. En hij wilde reeds met een dolk in de hand op de wigwam toetreden, toen een der beide Texars hem tegenhield. »Laten wij nog wachten," zei deze. »Wachten?" »Ja, wij zullen altijd Zermah kunnen doen verdwijnen, niet waar?