United States or Dominican Republic ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij heeft echter niet het belang begrepen van de oorspronkelijke voorstelling van het gedicht. H. Steffens. Toespeling op zijn Beiträge zur inneren Naturgeschichte der Erde. 1801. Vgl. daarover R. Haym. Die romantische Schule. p. 626-630. Ibsen's twijfel aan den voortgang van zijn werk. Vgl. het gesprek tusschen Jatgeir, den skalde en hertog Skule in het 4e bedrijf van de Kroonpretendenten.

Daardoor is Skule een voorlooper van Keizer Juliaan, den grooten twijfelaar, die uitverkoren schijnt te zijn, om door zijn tegenstand het Christendom te prikkelen en tot overwinning te brengen, en zelf daarbij onder te gaan. Een tijdvak van negen jaren scheidt Kongsemnerne van het geweldigste van Ibsen's historische drama's: Kejser og Galilæer.

Doch niet hij is daartoe geroepen; men kan niet de gedachte van een ander tot de zijne maken; voor Skule blijft na een vergeefschen opstand niet anders over, dan te sterven voor de groote koningsgedachte, waarvoor het hem niet gegeven is, te leven. Hier is een perspectief, hier is een horizont, ruimer dan de Noorweegsche letterkunde nog gezien had. Hoe komt de dichter aan dit perspectief?

Want bij hem nog meer dan bij Skule wordt de lezer tot de overtuiging gedreven, dat hij voorbestemd is geweest, om te dwalen. Juliaan heeft een roeping. Van den beginne af komen stemmen tot hem, die hem zeggen, dat hij 'het rijk' moet bevestigen. Maar welk rijk dat is, weet hij niet. Hij zoekt het bij den God der Christenen, maar het gaat hem als Kaïn; zijn offer wordt niet aangenomen.

Maar ditmaal geldt het niet Noorwegen, maar de menschheid, en de strijd is niet die van een hertog tegen een koning, maar van een keizer over het machtigste wereldrijk tegen zijn bestemming. Er bestaat ongetwijfeld een nauwe verwantschap tusschen hertog Skule en keizer Juliaan. Maar Juliaan is de meest tragische figuur.

Koning Hakon houdt over hem de lijkrede: 'Skule was Gods stiefkind op aarde'. Dat wil wel zeggen, dat God geen rekenschap van zijn daden geeft, en zoo doet het denken aan de harde leer van den pottenbakker, die vaten tot oneer noodig heeft.

Harald Hárfagri had Noorwegen tot een rijk gemaakt; moet het een volk worden. Skule representeert den ouden tijd, Hakon den nieuwen. Maar als Hakon deze gedachte heeft uitgesproken, wordt Skule daardoor als bezeten; hij wil het nu zijn, die haar realiseert.

De dagen, die kwamen, zouden de Skandinaviërs tot broeders maken, gelijk Hákon Hákonsson Noorwegen tot een volk had gemaakt. Die gedachte was toen zoo nieuw als de andere thans, en thans kon men de ongeloovigen op de dagen van Hákon wijzen, gelijk Hákon Skule wijst op de dagen van Harald Hárfagri. Het nieuwe broederschap was in feestelijke samenkomsten beklonken.

Want Kongsemnerne is niet alleen een tijdgedicht het is ook een psychologisch-philosophisch gedicht. Skule is de twijfelaar en als zoodanig een beeld van ééne zijde van den dichter. Skule gevoelt eene roeping, en tegelijk twijfelt hij aan zijne roeping; in den strijd met dien twijfel gaat hij ten gronde. Waar is zijn schuld? De dichter plaatst een vraagteeken.

In Kongsemnerne is het begrip toch meer met Hakon verbonden dan met Skule. Het is schoon, een roeping te hebben; Skule, die haar niet heeft, wenscht die van Hakon te stelen. Wie ze heeft, dien vervult zij met blijdschap. In de tusschenliggende stukken wordt het woord niet genoemd, maar het begrip is toch aanwezig. In Brand treedt de roeping op als een eisch, die verschrikken kan.