United States or North Macedonia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Thans moet ik noode wijder ruimten peilen, de ziel stijgt siddrend in doorzichtig Al, onweetend waar zij weer tot rust verwijlen wat nu haar voorig heil vervangen zal. In wat hier helderst is kan 't oog niet staren, en angstig zoekt het wat dan toevlucht geeft, zoolang 't geen wonderteeken kan ontwaren dat zegt wat leeven aarde en zonne leeft.

Zy bad met woorden uit de ziel, Maar diepe eerbiedenis: »O zeg, Mevrouwe! hoog van staat, »Die my steeds gunstig gade slaat, »Zeg wie mijn vader is?" De Rijksprinces verschoot van blos, En siddrend boog ze saâm: »Wat raadslen, Ellen! vraagt ge my... »Wat weet ik wie uw vader zij? »Wie noemde me ooit zijn naam?"

Gij Bergen, wier veelstemmige Echo's wierpen Door mist van cataracten 't dondrend doemwoord! Gij ijzge Bronnen, stijf, rimplig bevrozen, Die trildet toen gij 't hoordet en dan kroopt Siddrend door Indië! Gij puurste Lucht, Waardoor de Zon schrijdt brandend zonder stralen!

Nog had de troost geen plaats van nokkend tranenstroomen; Nog wist de zucht geen' weg te vinden naar om hoog. 't Vlood siddrend, hand in hand, met zwartbeneveld oog, Vergat zich-zelf en 't kroost dat in hun bruiloftsweelde Een nog onwraakbre min in Godenreinheid teelde, En wachtte, elkaâr aan 't hart, in één', één' zelfden nood, 't Nog onbegrijpbre leed der hun bedreigde dood.

't Was een meisjen, blond van lokken, blaauw van oogen, zoet van leest; 't Was een knaap, met zwarte hairen, bleek van wangen, droef van geest." Siddrend zag de Jonkvrouw opwaart, en thands bleeker dan de dood.

Als drupplen in een straal, niet scheidbaar meer, zóo stroomt De jachtstoet altoos na. De felle drijvers winnen Met ingespannen kracht, en louter vuur van binnen. Zy naadren..... naadren..... Als een pijl schiet een hun vóor, En 't hijgend zwijn ter zij. Het voelt in 't siddrend oor De heete tanden. 't Rilt, en staat. Het rukt, en bukt zich Ten doodelijken houw maar thands vergeefs.

Intusschen was een drom van Reuzen uit het Noorden Den bergreep afgevloeid tot aan de Gezerboorden, En had de schutters door zijn menigte afgesneên. Daar streed men. De overmacht der forsche reuzenleên Bestelpte 't siddrend rot, reeds uitgeput van pijlen, En tot zijn knots bepaald en aangegorde bijlen. Het streed, maar, zonder hoofd, in luttel tijds verplet.

"'t Was, ja, de tijd niet meer, dat Adam, forsch van spieren, Den nek bedwingen kon der ongetemde stieren, Den leeuw zijn kaken brak, den groven elefant Voor 't dreigen siddren deed van de op geheven hand: Dat Eva, als vorstin, den tijger aan haar voeten Zag knielen, 't pantherdier haar siddrend kwam begroeten; Dat de arend uit de lucht zich neêrvleide aan heur schoot: En de aanblik van haar oog, wat adem had, gebood.

Zij sprak van Glans en Schoonheid, onvernoomen door wie nog kruipen, siddrend voor het beest. Doch wat haar bliks'mend wilswoord schiep, zal koomen. Haar zeegen werkt, haar opvaart duldt geen kluister, haar vrijheid daagt in nooit-vermoeden luister. Stem van Génerzijds.

Nu zinkt ze in felle smart verbleekende op de kniên, En wringt de handen, en vertwijfelt, waar te vliên: Dan verft een nieuwe storm van woede haar de kaken, Vliegt op, en wil een eind aan 't foltrend leven maken Of rent, als razende en met zweepen aangespoord, Onwetend werwaart heen, in éénen adem voort, Kwetst d' al te teedren voet aan struiken en struweelen, En houdt op eenmaal stand, als siddrend voor het kwelen Des nachtegaals in 't woud, of 't knappend uilgesteen, Dat uit een' hollen tronk haar toeroept in 't geween.