United States or Belgium ? Vote for the TOP Country of the Week !


»Heb je ook al een roodbaatje doodgeschoten?" vraagde een heldere stem vlak naast hem. Reinard Jansen keek den spreker aan: een aardigen, guitigen jongen van misschien twaalf jaar. »Zoo kleine kerel," zeide Jansen verwonderd, »waar kom jij van daan?" »Uit Krugersdorp," zeide de jongen op vroolijken toon; »ik behoef van daag eens lekker niet naar school." De Boer kreeg pleizier in den jongen.

Hij zette de handen in de zijden en zeide: »Roodbaatje, ik heb je verzocht de deur uit te gaan, maar je wildet niet, nu moet je dièn kant uit." »Welken kant?" riep de welbespraakte, in groote verbazing. »Dièn kant!" zeide de Boer, in een bepaalde richting wijzend. »Door dat raam?" vraagde de agent twijfelend, maar hij schepte moed en dacht aan een grap.

»Die ligt nog in katzwijm," antwoordt Gert met een leuk gezicht, en zijn broeders beginnen luid te lachen. Maar mijnheer Watkins lacht niet, en uit den zak komt een gebrul als van een gewonden ever. »Nu," meent Zeger goedhartig, »ik zal er je uitlaten, roodbaatje, maar ik waarschuw je: leg nooit meer aan met een Afrikaanschen Boer!" Hij opent den zak, en mijnheer Watkins kruipt er uit.

En vlugge Kafferbedienden kwamen aanloopen, en schonken de ruiters in, en de ruiters zwaaiden met hun glazen en riepen: »Hoera, die Engelschman zal leven, al is 't een Roodbaatje!" En de veldkornet nam den kleinen Albert, en zette hem op zijn valen hengst en zeide: »Albert, we hopen van jou nog eens een flinken Afrikaanschen ruiter te maken!"

Zelfs Reinard Jansen voelt zich gedrongen tot de opmerking: »Dat Roodbaatje heeft banjer goed gesproken." Zeer. Doch Marling verzoekt nog eens het woord. »Waarde vrienden," begint hij opnieuw, »ik heb nog iets op het hart. Ge weet, ik ben een Engelschman, en gij zijt Afrikaanders." Jansen fronst opnieuw de zware wenkbrauwen.

»Hij slingerde het roodbaatje als een aap door de ruiten, en hij kwakte als een buffel," hernam de eerste Kaffer, die van beeldspraak hield. »Het roodbaatje brak den nek," verduidelijkte de tweede Kaffer. »Ja, 't is een ijselijkheid," zeide de derde opnieuw met zijn witte tanden grijnzend. »Van wien weet ge 't?" vraagde Frits, die wel wist, dat de Kaffers van overdrijving houden.

»Goed dan hebt ge er zeker een achterkleinzoon bij gekregen," schertste Charles, waarop de grijsaard, den Engelschman joviaal op den schouder kloppend, lachend zeide: »Roodbaatje, ik geloof wezenlijk, dat ge zoetjes aan den Boer der Afrikaansche wildernis begint te begrijpen. Kom, wij zullen moeder de vrouw eens verrassen!"

»Ik dank je lekker," zeide Steven; »ik wil geen Roodbaatje zijn; ik wil niet op mijn lichaam krijgen." »Kom," meende Cornelia wijsgeerig, »je moet niet zoo flauw doen, Steven; er moeten bij een oorlog toch twee partijen zijn hoe kan er anders oorlog wezen?" Nu zagen de kinderen hun vader naderen, en hij drukte die frissche, blozende gezichtjes aan zijn hart.

»Dat is baas Roodbaatje," meent hij, »wis en zeker; het gewonde Roodbaatje uit Engeland." »Goed geraden," zegt Marling, en reikt hem de hand, doch slechts aarzelend en verwonderd neemt de oude kaffer die hand aan. Ook Lena is verwonderd, want het is in Zuid-Afrika geen gewoonte, dat een blanke, een witmensch, aan een kaffer de hand reikt. Nu begeven Marling en Lena zich naar binnen.

»De ouwe baas heeft een Engelschen koopman in de lucht geslingerd," riep de Kaffer; »hij heeft hem door de ruiten gesmeten, en 't is zonde, dat ik het dure woord zeg: het roodbaatje was in eens morsdood." »Zoo dood als een pier," vulde de tweede Kaffer aan. »De ouwe baas is ook vreeselijk sterk," zeide de derde Kaffer, met zijn witte tanden grijnzend.