United States or Saint Kitts and Nevis ? Vote for the TOP Country of the Week !


Toon Ritter, bijgenaamd "de witte," is sedert een tijdsverloop van circa vier en twintig jaren schuitenjager aan het Stichtsche vaarstation, in welks nabijheid zich de beschrevene hut bevindt. Voor zeker is hij zijn bijnaam aan de grijze haren en den grijzen baard verschuldigd, die, vooral in dit oogenblik, zeer verward zijn hoofd en kaken omgeven.

"Waar is Hans?" vraagt Ritter terstond, terwijl hij de oogen op de opengelaten deur houdt gevestigd, in de verwachting dat het paard nog volgen zal. Geurt ziet voor zich neder maar antwoordt niet. "Waar is Hans?

"Zwijg!" riep Ritter in zenuwachtige opgewondenheid: "Wil jij me niet helpen, ! dan zal ik alleen er wel komen; want zien zál ik hem al moest ik ook kruipen!" Wat Geurt ook spreken of raden mocht, de oude jager was niet te bewegen om van zijn voornemen af te zien. Hij wilde en zou zich naar zijn Hans begeven, al ware het ook ten koste zijner laatste krachten.

"En de jakkenie dan?" steunde Toon, terwijl hij weer naar de flesch greep. "Wacht Toon, hier is ie. Ja, daar het ze te veel koerakter toe," zei Geurt. "Als je niet anders kunt!" zuchtte Ritter. "Dat zeg ik ook," hervatte de jongeling: "maar vrouw Lagers wil er niet van hooren; ze zou liever gebrek lijden dan een cent te vragen.

Toon Ritter, dien we ongeveer zeven weken na de kennismaking weder ontmoeten, ligt op dezelfde plaats waar wij hem de eerste maal aantroffen, maar zijn uiterlijk heeft er in dien tijd niet bij gewonnen. Zijn gelaat is schrikkelijk beenig en hoekig geworden; terwijl de vingers, die in de manen van Hans woelen, er ijselijk dor en skeletachtig uitzien.

Haar moed dreigt opnieuw te bezwijken; eenige seconden blijft zij luisteren, doch, daar binnen een zacht gekreun vernemende, verheft zij met fierheid haar hoofd; slaat de hand aan de klink, en treedt, ofschoon een huivering haar bekruipt, met tamelijk vasten tred het schuurtje binnen. Neen, 't is nog niet gedaan met den armen Ritter.

En weet je nou Hans, waarom ik er toch kwam?" vraagt Ritter terwijl hij opnieuw met de hand naar het paard zoekt, dat zich niet aan zijn zijde bevindt; "omdat ik geloofd had dat Hij alles kan, en omdat ik trouw was geweest voor jou.... ! dat spreek je niet tegen?"

Nog drie jaren was Ritter, na die ontmoeting op de heide, in het oord gebleven, waar hij het eerste daglicht aanschouwde; maar toen ook was hij de plek, die hem gestadig aan "de zondige daad" herinnerde, plotseling en in stilte ontvloden.

Toon Ritter zou misschien zijn alleenspraak hebben vervolgd, zoo niet de deur zijner hut geopend, en een jongeling ware binnengetreden, die er armoedig en ziekelijk uitzag. "Ik breng slechte tijding Toon," zei de nieuw aangekomene. "Slechte tijding Geurt! wát dan?" vraagde Ritter. "De bos geeft geen cent meer," hernam Geurt . ", wát zeg je?" zei Ritter.

"Zoo," zei Ritter, terwijl zijne tanden steeds klepperden, en langgerekte geeuwen zijne woorden afbraken: "dan zal vrouw Lagers 't ook al erg hebben; ze kan dan niet van huis. Dat arme Grietje! 'k Heb haar wat dikwijls gezegend, en voor haar welzijn gebeden." En na een geruimen tijd stilte, zuchtte Toon zachtjes: "Hij kan wel helpen maar doet het niet." "Wie?" vraagde Geurt.