United States or Gabon ? Vote for the TOP Country of the Week !


De predikant, zijn gastheer Reijmeringer, vader en moeder Beukman, de beide jonge echtgenooten, twee paren ouders, die elk een zuigeling ten doop brachten, de overige vier kinderen van het eene paar, nog een lid der gemeente, en een zekere Duitscher J. F. C. Brandt, een neef van den voorganger, uit Lippe geboortig, maar die drie jaren in Nederland gewoond had.

Natuurlijk waren de vrienden nauwelijks veilig en rustig bij elkaar gezeten of het gesprek kwam op de gebeurtenissen van den vorigen dag. Want het was bij de onwettige handeling ten huize van Reijmeringer niet gebleven. Op hetzelfde uur waren de vergaderden bij Karsemeijer, den anderen ouderling, op gelijke wijze uiteen gejaagd.

"Zie je," zei moeder eindelijk; "de burgemeester kwam tellen en vond negentien groote menschen, nou daar was niets tegen. Maar vrouw Klippers had haar zuigeling van drie maanden meegebracht, en dat was de twintigste. Nou toen wou zij met het kind weggaan maar dat mocht niet, en toen moesten ze allemaal er uit. En tegen Reijmeringer is proces-verbaal opgemaakt, die krijgt nou boete."

"Ja zeker," antwoordde moeder. "Ze vroegen het een paar dagen geleden." "Kom!" zei vader, "we zullen nu eindigen. Morgen ochtend kan jij, als de Heere wil, met moeder naar Reijmeringer gaan, daar komen enkele vrienden samen. We verdeelen het om overal onder het getal te blijven. Dan zijn de vijanden machteloos. En dan ga ik morgenavond.

En daarna: doken vader en moeder Huiskamp weer kopje-onder in den mist van hun eerlijk-gemeend kerkisme. Eerst des Maandags zouden de jonggehuwden naar Bunschoten vertrekken, nadat zooals de bruid gezegd had den vorigen dag hun huwelijk door dominee Scholte zou ingezegend zijn. Des Zaterdags namiddags kwam deze predikant van Utrecht om bij zijn vriend Reijmeringer te logeeren.

Klaas Beukman begaf zich, zonder antwoord, naar het vertrek, waar vrouw en kind hem met het ontbijt zaten te wachten. Een uurtje later gingen de beide laatsten naar de woning van den ouderling Reijmeringer, waar een klein gedeelte van de gemeente samenkomen zou.

Hij en zijn beide vrienden Reijmeringer en Pos zonden ieder hun proces-verbaal aan den officier van de Rechtbank te Utrecht. Deze heer ontbood eenige dagen later den predikant alleen om hem te zeggen dat hij aan de zaak niets doen kon.

"Sta jij daar te balken?" schreeuwde een ander op Reijmeringer toetredend. "Dadelijk stil en daar vandaan! Vooruit!" Met een gevoeligen ribbestoot werd de ouderling van zijn plaats verdreven. "Nou allemaal het gat uit!" "Allo, marsch!" "We zullen je dat gekwezel wel afleeren!" "De heele kamer leeg!" De vier mannen brulden en vloekten om 't hardst.

"Maar," vergoelijkte vader; "ze zijn niet geslagen of zoo iets; Reijmeringer moest zelf zeggen dat alles heel fatsoenlijk in z'n werk ging." "En heeft dominee misschien 's avonds ook stichtelijk gepreekt over dat schandaal?" barstte Jannetje los. "Hoe kunt u nog langer bij zoo iets blijven?" "Maar beste meid," hernam vader; "we zeggen je immers zelf hoe leelijk wij het vinden."

Na opening van de bijeenkomst met gebed, waarbij Reijmeringer voorging, werd door dezen Lukas II voorgelezen. Daarna zong de kleine gemeente Psalm XXVII:3. Men gebruikte de berijming van Datheen. "Opdat ick daer magh merken en aenschouwen, Heer, uwes huys seer schoone heerlickheyt En den tempel, vry synde van benouwen, Wel magh alsins doorsien met vrolickheyt.