United States or Gabon ? Vote for the TOP Country of the Week !


Van mijne hoogte afdalend, keer ik weer in den dienst van mijn ouden heer terug, waar 'k mij althans zat mag eten, wat voor een hongerigen mensch een uitstekend en zeer aangenaam medicijn is." "Het bedroeft mij diep in de ziel, Sancho Panza," sprak de hertog, "dat gij 't regeeren zoo schielijk moe zijt geworden.

Het is een gewoon verschijnsel bij dezen vorm van krankzinnigheid, dat de lijder gezelschap zoekt. Hij heeft voor de uitingen van zijn ijdelheid een publiek noodig; hij heeft behoefte, zijne plannen en denkbeelden mede te deelen aan iemand, die met aandacht naar hem luistert. In Sancho Panza vindt Don Quixote een eigenaardigen vertrouweling.

"Nu," bromde Sancho, "laat mij dan toch eens van die gebraden patrijzen proeven. Die kunnen toch wis en waarachtig geen kwaad." "Ja, zeker wel," riep de lijfarts; "zoolang ik in leven ben, zal mijnheer de stadhouder daar geen sikkepitje van over de lippen krijgen." "En waarom dat niet?" vroeg Sancho Panza driftig.

De arme drommel bemerkte later eerst, dat de slimme herbergier zijn knapzak in beslag gehouden en daardoor de kosten van het gelag dubbel en dwars betaald gekregen had. Toen Sancho Panza tot zijn heer terugkeerde, was hij zoo mat en krachteloos, dat hij zijn grauwtje maar met moeite vooruit kon krijgen.

Nu schoot Sancho Panza toe, zoo vlug als zijn grauwtje maar draven kon, en ontdekte met schrik, dat zijn dappere meester zulk een geweldigen smak had gekregen, dat hij geen lid meer verroeren kon. "Och lieve hemeltje!" riep Sancho, toen hij zijn edelen heer daar zoo jammerlijk vond toegetakeld. "Heb ik u niet gezeid, dat ge u in acht moest nemen?

Zie, daar komt ons een man te gemoet, die op zijn hoofd den helm van een hoogberoemden held, den ridder Mambrino, draagt." "Als ge u maar niet vergist, gestrenge heer!" antwoordde Sancho Panza. "Wees niet al te voorbarig!" "Gij schandelijke twijfelaar! Hoe zou ik mij op helderlichten dag zoo kunnen vergissen?" riep de ridder, wiens hoofd weer op hol begon te raken.

Bij het vernemen van deze woorden wierp zich Sancho Panza in zijn stoel achterover, keek den dokter een poosje stijf in de oogen en vroeg hem toen zeer ernstig, hoe hij heette en waar hij gestudeerd had. "Mijn naam, heer stadhouder," antwoordde de arts, "is Pedro Recio d'Aguero, ik ben geboren te Tirteafuera en heb aan de hoogeschool van Osuna gestudeerd."

Reeds is zij daarheen op reis gegaan en zij laat u door mij duizendmaal groeten en haren innigsten dank betuigen." "Dat verheugt mij hartelijk," antwoordde de ridder. "Ik wensch der edele dame zegen en voorspoed op haar weg toe en verblijd mij, dat zij ook zonder mijne hulp tot hare rechten is gekomen. Maar waar is de karos? Sancho Panza, zorg gij, dat ik een rijtuig krijg."

"Ja, die is het, en zij verdient tot meesteresse van het gansche heelal te worden verheven." "O, haar ken ik wel," zeide Sancho Panza en lachte, dat zijn buik schudde. "Dat is een meid van stavast. Zij gooit met knuppels zoo goed als de beste jongen in het dorp, en kan haar mondwerk roeren, dat iedereen voor haar wegloopt.

Aan Sancho Panza kende hij een aardig legaat toe, en de pastoor zou tot aandenken zijn helm en zijne verdere wapenrusting bekomen. Nadat men hem de beschikking had voorgelezen, knikte hij tevreden met het hoofd, zeeg toen op de kussens achterover, strekte zijn lang lichaam tot zijne volle lengte uit en sloot de oogen.