United States or Guinea ? Vote for the TOP Country of the Week !


PANTHINO. Vergun, op morgen reeds zijn Don Alfonso En and're hoogst aanzienlijke edellieden Reisvaardig om den keizer te begroeten, En hem hun diensten need'rig aan te bieden. ANTONIO. Voortreff'lijk; Proteus reize met hen mee; En, als geroepen ; daadlijk hoor' hij 't nieuws. PROTEUS. Zoet leven! zoete reeg'len! zoete liefde!

Nu, de hond vergiet al dien tijd door geen enkelen traan, en spreekt geen woord; maar ziet eens, hoe ik het stof vastleg met mijn tranen. PANTHINO. Lans, vlug, vlug, scheep! uw meester is lang aan boord, en gij zult hem moeten naroeien. Wat is er? waarom schreit gij, man? Vooruit, gij ezel; de vloed ontgaat u, als gij sammelt; het tij verloopt.

PANTHINO. Het is gewis uw edelheid bewust, Dat thans zijn vriend, de jonge Valentijn, Zich in Milaan bevindt aan 's keizers hof? ANTONIO. Ik weet het, ja. 28 PANTHINO. Als dan uw edelheid daarheen hem zond.

LUCETTA. Ja goed, mejonkvrouw, zeg maar, wat gij ziet; Maar ik zie ook, al denkt ge, dat ik dommel. JULIA. Kom, vlug wat! wilt gij gaan? Aldaar. Een vertrek in Antonio's huis. Antonio en Panthino komen op. ANTONIO. Panthino, zeg mij, welk een diep gesprek Hadt gij daar straks in 't klooster met mijn broeder? PANTHINO. Hij sprak van Proteus, van zijn neef, uw zoon. ANTONIO. En wat?

LANS. Wel, man, daag mij dan uit, als gij durft. PANTHINO. Wilt gij komen of niet? LANS. Ja, ik kom. Milaan. Een zaal in het paleis van den Hertog. Valentijn, Silvia, Thurio en Flink komen op. SILVIA. Dienaar! VALENTIJN. Gebiedster! FLINK. Meester, Signore Thurio kijkt u donker aan. VALENTIJN. Ja, knaap, uit liefde. FLINK. Maar niet tot u. VALENTIJN. Tot mijn gebiedster dan.

PANTHINO. Hij stond verbaasd, dat uw genade Hem hier zijn jeugd verdroomen laat, terwijl Zoo menig ander, van gering'ren stand, Zijn zoon om rang en eer de wereld inzendt, Hetzij in de' oorlog om fortuin te zoeken, Hetzij om verre landen op te sporen, Hetzij naar scholen, waar geleerdheid huist.

PANTHINO. Uw vader, heer, verlangt met u te spreken, En hij is zeer gehaast; ik bid u, ga. PROTEUS. Helaas, zoo is 't; al wil mijn hart ook breken, Al klopt het "neen", ik moet toch zeggen "ja". Milaan. Een kamer in 's Hertogs paleis. Valentijn en Flink komen op. FLINK. Uw handschoen, heer. VALENTIJN. De mijne heb ik aan, die hoort mij niet. FLINK. Als gij hem ziet, heer, zingt ge een ander lied.

PANTHINO. Zwijg, kerel, ik zeg, dat de vloed u ontgaat; en als de vloed u ontgaat, dan ontgaat u de reis; en als de reis u ontgaat, dan verliest gij uw meester; en als gij uw meester verliest, dan verliest gij uw dienst; en als gij uw dienst verliest, Waarom houdt gij mijn mond dicht? LANS. Ik ben bang, dat gij uw tong nog verliest. PANTHINO. Hoe zou ik mijn tong verliezen? LANS. Door dat gesnap.

PANTHINO. Dan is 't door dien Krab. LANS. Het tij verliezen, en de reis, en mijn meester en mijn dienst, en dit tuig behouden! Wel, man, geloof mij, als de stroom droog was, zou ik in staat zijn hem met mijn tranen weer te vullen; en als de wind was gaan liggen, zou ik de boot met mijn zuchten kunnen voortblazen. PANTHINO. Kom mee, kerel, kom nu; ik ben uitgestuurd, omdat gij niet kwaamt opdagen.

Zij ging? en sprak geen woord? Ja, zoo doet trouwe liefde; zwijgen moet zij, Want daden zijn de tooi der trouw, niet woorden. PANTHINO. Gij wordt gewacht, heer. PROTEUS. Ga; ik kom, ik kom! Ach, scheiden, scheiden maakt gelieven stom! Aldaar. Een straat. Lans komt op met een hond aan een touw. LANS. Neen, ik heb zeker in een uur niet gedaan met schreien; al de Lansen hebben dit zelfde gebrek.