United States or Botswana ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Tuttuttut! al wa konten!" riep moeder met boersche ruwheid, zonder zich aan de voorname tegenwoordigheid te storen; "nen boas es nen boas en ne knecht moe ne knecht blijven, of anders 'n deugt het niet. Mijne man euk dikkels ziek geweest en ik zeven kinders g'had: moar ne knecht of 'n meissen 'n hân verdeeke! nie moeten probeeren van in ònz' ploatse boas of bezinne te spelen!

Zij zongen en brulden in koor het welbekende lied: Waar kunnen wij ook beter zijn Dan bij onz' goede vrienden? en slaakten wild daar tusschen door harde schreeuwen en kreten als dierengeluiden, met af en toe hoog en schril opgalmend meisjes-gegil, als greep er een worsteling plaats.

Maar moeder Van Dalen was verontwaardigd en riep: "Da was 'n heule slechte Lieve-Vreiwe!" "'T 'n doet, integendeel," beweerde Smul. "Da was 'n woarschuwijnge van onz' Lieve-Vreiwe dat er op die ploatse moest gewoakt worden!" En hij vertelde verder: "Den boer hèt er 'n kapelleke doen bouwen en 't Lieve-Vreiwke doar in gezet.

Ja, haddy 't zelf gezien, toen ik ontweek zoo bange Voor dezen staf, die werd een kronkelende slange, Een serpentijnig dier, in 't wezen, niet in schijn, En spoog alzins op mij haar doodelijk fenijn Met haar gesplitste tong, en lag in 't gras gescholen; Haar oogen vlamden als twee gloeyendige kolen, Azurig luisterde haar vel, en in mijn oog Geleek de slang die onz' voorouderen bedroog In 't weeldig Paradijs; want waar zij henen zwerfde , De groenigheid van 't gras en 't kruid alzins versterfde : Als nu de stemme mij den worm te grijpen hiet , Was 't weêr dezelfde stok, gelijk gij zelve ziet: 't En bleef hier nog niet bij, God smette boven dezen Mijn hand met lazerij, en heeft ze weêr genezen, En vastelijk beloofd, hoe dat ik 't water rein Verkeeren zal in bloed, door zijne kracht allein: Opdat, als elke daad mijn woorden volgt warachtig, U en Farao maar een sterk geloove krachtig En schort: deez' boodschap dan breng ik u metter spoed , Met mijnen broeder die mij is op weg ontmoet, Dien zelf de stemme Gods beval, tot mijn verschooning, Te spreken nevens mij voor Farao, den koning, En God heeft mij gezalfd een leidsman en een hoofd Van zijn verkoren volk.

Scheldwoorden is het loon van al onz' dienstbaarheid, Ons wordt naauw spijze en drank om leven bij geleid.

Moeder, die hen had hooren aankomen, stond wachtend op den drempel, Rozeke's broeders verlichtten den ingang met hun laaiende, walmende fakkels, de begeleiders en enkele nieuwsgierigen woelden er omheen. Zij schaarden zich joelend in dubbele rij en onder juichkreten moesten Alfons en Rozeke naar voren treden. "Zijn onz' treiwers thuis?" schreeuwde met luid-galmende stem Vaprijsken.

Dat was daags na den veldslag van Sedan!... Hij had de krant met het ontzettende nieuws in zijn zak; hij haalde ze te voorschijn, ontplooide ze statig, las het aan zijn vrienden voor. We zijn d'r!" zei hij... W' hên Lowie Napoléon vaste? We 'n moén nou moar op ons gemak veuruit goan en binnen veertien doagen valt Parijs in onz' handen"...

Zij beschouwden het beiden als een niet te ontwijken dwangplicht, als iets dat hun, wel goed bedoeld, maar toch huns ondanks, werd opgelegd en waaraan ze zich te onderwerpen hadden omdat de jonge vrouw hun meesteres en zij haar nederige onderdanen waren. "Och, as 't het absoluut moet, mevreiwe," zuchtte hij: "ge zij gulder onz' miesters en we moeten wij g'heurzoamen, e-woar?

Met uw straffende hand en drukt ons niet altoos, Gij kent onz' zwakheid teêr, en onz' nature broos, Wij zijn toch aarde en stof, wij hebben niet te roemen, Wij zijn niet anders dan vergankelijke bloemen; Als gij het stralig licht uws aanschijns van ons wendt, Zoo zijn wij arm en zwak, vol kommer en ellend'. Ziet, hoe ons Gozen, laas! van droefheid overvloeit , Hoe ons Farao heeft geketent en geboeid , Wij zijn 't rookende vlas, wij zijn 't gekrookte riet, Een ander eenen vloek, ons zelven een verdriet!

Ze zoên rap op stroate gevlogen hên! Voader gijnk wirken zeu lank of dat hij op zijn bienen kon stoan en den uchtijnk dat-e gij geboren zijt 'k nog onz' koe gemolken. Tuttuttut! al wa konten, zeg ik." "Ha joa moar, moeder, wie zoe 't anders gedoan hên? Ge 'n hadt gulder giene knecht of gien meissen," weerlegde Rozeke.