United States or Greenland ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zij gingen. Voortgaande mompelde Montparnasse: "Om 't even; zoo men gewild hadde, zou ik gaarne mijn mes hebben gebruikt." Babet antwoordde: "Ik niet. Ik dood geen vrouw!" Op den hoek van de straat hielden zij stil en wisselden deze raadselachtige woorden: "Waar zullen wij van nacht slapen?" "Onder Pantin." "Hebt gij den sleutel van het hek bij u, Thénardier?" "Zeker."

Hij durfde hen niet roepen, want een kreet kon alles verraden; maar hij had een denkbeeld, een laatste, een lichtstraal; hij haalde uit zijn zak het eind touw van Brujon, dat hij van den schoorsteen van het nieuwe gebouw had getrokken en wierp het in de omheinde ruimte. Dat touw viel aan hun voeten. "Een touw!" zei Babet. "Mijn touw!" zei Brujon. "De herbergier is daar," zei Montparnasse.

Een viertal bandieten, Claquesous, Gueulemer, Babet en Montparnasse, regeerden van 1830-1835 het derde onderaardsche gewelf van Parijs. Gueulemer was een ontaarde Hercules en had tot hol den modderpoel van de Arche-Marion. Hij was zes voet lang, had marmeren borsten, stalen armspieren, ijzeren ingewanden, de romp van een kolos, het hoofd van een vogel.

Ten gevolge hunner vertakkingen en verbintenissen waren Babet, Gueulemer, Claquesous en Montparnasse de algemeene ondernemers der aanrandingen in het departement der Seine. Zij voerden op de voorbijgangers coups d'états van den laagsten rang uit. Vindingrijke lieden in het vak, mannen met roof- en moordgedachten wendden zich tot hen voor de uitvoering ervan.

En terwijl de oude man Montparnasse losliet, stelde hij hem zijn beurs ter hand, welke Montparnasse even woog, waarna hij ze, met dezelfde werktuiglijke behoedzaamheid, als had hij ze gestolen, zacht in den achterzak van zijn jas liet glijden. Na dit gezegd en gedaan te hebben, keerde de oude man om en hervatte bedaard zijn wandeling. "Malle vent!" mompelde Montparnasse. Wie was deze oude man?

't Was iemand, die den straatjongen naderde, en die iemand was geen ander dan Montparnasse, die hoewel vermomd, en met een blauwen bril op, toch door Gavroche herkend werd. "Verduiveld!" riep Gavroche, "ge ziet er met uw bruine plunje en uw blauwen bril uit als een dokter. Ge zijt knap, oude jongen." "Stil," zei Montparnasse, "niet zoo luid!"

"Loop naar den duivel!" riep Thénardier. "Zoodra wij het huis van den kelder tot den zolder doorzocht hebben, zullen wij u zeggen wat er in is, en of het francs, sous of centimes zijn." En hij duwde haar weg, om voort te gaan. "Mijn goede, lieve vriend Montparnasse," zei Eponine, "gij, die een goede jongen zijt, ik bid u, ga niet binnen."

Weinige vagebonden waren zoo geducht als Montparnasse. Toen hij achttien jaar oud was, had hij reeds verscheidene lijken achter zich.

Eensklaps wierp Montparnasse de roos weg, sprong op den grijsaard toe, vatte hem in zijn das en drukte hem met alle kracht. Gavroche had moeite een kreet te bedwingen. Een oogenblik later lag een der mannen onder den anderen, hijgend, reutelend, spartelend, terwijl een marmeren knie zijn borst drukte.

De lezer heeft het zekerlijk geraden. In de grootste verbazing zag Montparnasse hem na, terwijl hij in de avondschemering verdween. Dit nazien was hem noodlottig. Terwijl de grijsaard zich verwijderde, naderde Gavroche. Gavroche had zich door een schuinschen blik vergewist, dat de oude Mabeuf, die misschien in slaap was gevallen, nog altijd op de bank zat.