United States or Guinea-Bissau ? Vote for the TOP Country of the Week !


Men zou deze eenzijdige grootspraak kunnen laten voor hetgeen zij is, indien niet in Europa zelf nog altijd zoovelen gevonden werden, die, met opzet of uit onnoozelheid, inderdaad gelooven of althans voorgeven te gelooven, dat de amerikaansche republiek hooger staat dan de monarchiën der oude wereld, en zich op het voorbeeld van Amerika beroepen tot aanprijzing van den republikeinschen regeeringsvorm, als het algemeene redmiddel tegen alle kwalen.

Democratiën, monarchiën, oligarchiën en aristokratiën, heerschappij van het volk en van het geld, militair-despotismus en priestergeweld, wisselden elkander bij hen af, al naar mate afstamming, tijd en plaats.

CHARON: Wat heb jij een geweldige haast, Alastor? ALASTOR: Dat is net goed dat ik je tref, Charon. Ik haastte me juist naar je toe. CHARON: Wat voor nieuws is er? ALASTOR: Ik breng een bericht dat u en de koningin der onderwereld recht veel plezier zal doen. CHARON: Nu, zeg dan op wat je komt brengen, ontlast je! ALASTOR: De Schrikgodinnen hebben even behendig als gelukkig haar taak vervuld: alle deelen van de aarde hebben ze met helsche kwellingen bezocht, met tweespalt, oorlogen, rooverijen, pestziekten en wel in die mate dat ze zoo goed als kaal zijn, nu ze haar slangenlokken hebben verloren en beroofd van haar gif rondwandelen, zoekend of er nog ergens iets aan slangen en adders te vinden is, daar ze zoo glad zijn als een ei, geen haar meer op haar hoofd hebben en in haar borst geen werkzaam gif. Maak gij nu maar dat ge uw boot en uw riemen klaar hebt. Want daar zal weldra zóó'n menigte van schimmen aankomen, dat ik bang ben dat ge geen voldoende middelen zult hebben om ze over den stroom te zetten. CHARON: Wat gij daar zegt was me niet ontgaan. ALASTOR: Hoe was je dat dan te weten gekomen? CHARON: De Faam had mij dat een paar dagen geleden al overgebracht. ALASTOR: Daar haalt toch niets bij de vlugheid van die Godin! Maar waarom zit je hier zoo niets doende neer en hebt ge uw boot in den steek gelaten? CHARON: Ja, dat brachten de omstandigheden zoo mee. Ik ben hierheen gekomen om me een stevige schuit te koopen. Want mijn boot die van ouderdom rot is en veel water doorlaat, zou voor dat werk niet voldoende zijn, wanneer werkelijk waar is, 't geen de Faam heeft verteld. Maar, had ik die Faam wel noodig? De omstandigheden dwongen me toch al. Want ik heb schipbreuk geleden. ALASTOR: Ontegenzeggelijk ben je druipnat. Ik dacht dat je zóó uit 't bad kwam. CHARON: Neen, dat niet; maar ik kom net uit de rivier de Styx zwemmen. ALASTOR: En waar heb-je dan je schimmen gelaten? CHARON: Die zwemmen met de kikkers rond. ALASTOR: Maar wat heeft de Faam u verteld? CHARON: Dat drie monarchiën in doodelijken haat op elkaar aangevallen zijn om elkander te verdelgen en dat er geen enkel deel van de Christenwereld is waar de oorlog niet woedt: want die met hun drieën sleepen de anderen mee om samen te vechten. Allen zijn ze zóó gezind dat niemand aan een ander wil toegeven. Inmiddels weet ik, dat noch de Denen, noch de Polen, noch de Schotten, noch zelfs ook Turkije zich rustig houdt: dat zij allerlei vreeslijke maatregelen nemen; dat overal de pest woedt, in Spanje, in Engeland, in Italië, in Frankrijk. Dat daarbij een nieuw verderf is opgekomen, uit meeningsverschil ontstaan, dat alle menschen zóó heeft bedorven, dat er nergens meer ware vriendschap bestaat; dat de eene broeder den anderen wantrouwt, dat er tweedracht heerscht tusschen man en vrouw. We willen er 't beste van hopen dat ook hieruit nog wel eens een heerlijke ellende voor 't menschdom zal voortkomen, wanneer van tong en pen de zaak tot handtastelijkheden overgaat. ALASTOR: Nu, de Faam heeft u dat alles volmaakt naar waarheid verteld. Want ik zelf heb met mijn eigen oogen nog meer gezien, ik, die de onafscheidelijke gezel en helper der Schrikgodinnen ben, die verklaard hebben dat ze haar naam nooit meer verdiend hebben dan in dezen tijd. CHARON: Toch bestaat er gevaar dat de een of andere godheid opstaat om plotseling tot vrede aan te manen. En de menschen zijn dikwijls zoo veranderlijk. Want naar ik hoor leeft daar in de bovenwereld een zekere Veelschrijver die niet ophoudt met zijn pen zich tegen den oorlog te verzetten. ALASTOR: Nu ja, maar dat doet hij al lang tevergeefs. Indertijd heeft hij geschreven: "Klacht van den Vrede, uitgeworpen en vertrapt bij alle volkeren." Nu heeft hij weer uitgegeven een "Grafschrift op den overleden Vrede." Maar daar zijn anderen die onze zaak evenzeer helpen als de Furiën zelf. CHARON: Wie dan? ALASTOR: Wel, dat zijn wezens met donkerkleurige en witte mantels, met aschgrauwe onderkleeren, vogels van diverse pluimage. Nooit wijken ze van de hoven der vorsten, zij druppelen in hunne ooren krijgslust in, drijven voornamen en menschen uit 't volk daartoe aan; in hunne bekende godsdienstige bijeenkomsten verkondigen ze dat de oorlog rechtvaardig, heilig en vroom is. En opdat ge u nog meer over de driestheid van die menschen zoudt verwonderen: ze verkondigen hetzelfde van beide zijden. Bij de Franschen roepen ze den volke toe: dat God aan den kant der Franschen staat en dat hij niet kan overwonnen worden die God als beschermer heeft. Bij de Engelschen en de Spanjaarden: dat deze oorlog niet door den Keizer wordt gevoerd, maar door God zelf. Als ze zich maar dapper betoonen, dat dan ook de overwinning vaststaat. En als iemand soms sneuvelt, zoo iemand sterft niet, maar vliegt regelrecht ten hemel, zóó als hij stierf, met wapens en al. CHARON: En gelooft men nu dat alles, wat ge daar vertelt? ALASTOR: Wat vermag geveinsde godsdienst niet? Daarbij komen nog jeugd, gebrek aan ondervinding, eerzucht, verbolgenheid en een aangeboren neiging om dat, waartoe men geroepen wordt te volbrengen. Zulke menschen laten zich gemakkelijk verlokken en een wagen die op een hellend vlak in beweging is, heeft geen sterken stoot noodig. CHARON: Nu, ik zou die wezens gaarne eens een pleziertje doen. ALASTOR: Welnu, maak dan maar eens een prachtig feestmaal voor hen gereed. Ge kunt hen geen grooter plezier doen. CHARON: Een diner van malven, boonen en prei? Want iets anders oogsten wij bij ons in de onderwereld niet, zooals ge weet. ALASTOR: Neen waarachtig niet: van patrijzen, kapoenen en fazanten, ten minste wanneer ge een gastheer wilt zijn wien men dankbaar is. CHARON: Maar wat drijft hen toch aan om den oorlog zoo dóór te drijven of wat nut oogsten ze daarvan? ALASTOR: Omdat ze meer voordeel hebben van de dooden dan van de levenden. Dan komen de testamenten, begrafenismaaltijden, allerlei vrijdom en vele andere, niet te versmaden zoete winstjes. Kortom: ze willen liever in een legerkamp verkeeren dan in hunne kloostercellen. Een oorlog maakt velen tot bisschoppen, die in vredestijd geen cent waard waren. CHARON: Verstandige menschen! ALASTOR: Maar waarvoor heb je een schip noodig? CHARON: O, noodig hebben zou ik 't niet, als ik graag eens wéér midden in de rivier schipbreuk wilde lijden. ALASTOR: Door de menigte van dooden? CHARON: Wel natuurlijk. ALASTOR: Maar je vaart toch maar alleen schimmen over, geen lichamen. En wat hebben die schimmen een onbeteekenend gewicht! CHARON: Laten ze zoo licht zijn als mugjes; de menigte muggen kan zóó groot zijn dat ze mijn boot zwaar maken. En, dan moet ge ook niet vergeten: mijn boot is ook maar de schim van een boot. ALASTOR: Toch herinner ik me wel eens gezien te hebben dat, toen er eens een groote troep schimmen was om overgebracht te worden en uw boot ze niet allen kon bevatten, er dikwijls aan uw roer een drieduizend schimmen hingen terwijl gij er geen gewicht van bespeurdet. CHARON: Ik geef toe dat er zulke schimmen zijn die langzamerhand uit het lichaam weken ten gevolge van tering of aanhoudende koorts. Maar de schimmen die plotseling uit een goed doorvoed, welgedaan lichaam worden losgerukt, die dragen nog veel van de lichaamszwaarte met zich mee. En beroerte, keelziekte en pest zenden mij zulke dingen toe, maar voornamelijk de oorlog. ALASTOR: Ik geloof niet dat Franschen of Spanjaarden veel gewicht meebrengen. CHARON: Veel minder dan de overigen maar met dat al zijn hunne schimmen toch ook niet altijd zoo licht als een veertje. Maar van de Engelschen, van de goed doorvoede Duitschers komen er nog al dikwijls die zóó zwaar zijn, dat ik nog onlangs, toen ik er tien welgeteld overbracht, gevaar liep schipbreuk te lijden en als ik er niet wat van overboord geworpen had, zou ik, met boot en matrozen en veergeld en al, omgekomen zijn. ALASTOR: Geen gering verschil tusschen de ééne schim en de andere. CHARON: En wat denk-je wel dat er gebeurt wanneer dikke gouverneurs, fanfarons en ijzervreters aankomen? ALASTOR: Wel, als er één van dezen in een echten oorlog sneuvelt, dan komt er geen een bij u. Want naar men zegt vliegen dezen regelrecht ten hemel. CHARON: Waar ze heen vliegen weet ik niet, maar dit alleen weet ik wèl dat, zoo dikwijls er oorlog is, er zóóveel gewonden en verminkten tot mij komen dat ik me verwonder, hoe er in de bovenwereld nog één enkele over kan zijn. En niet alleen komen ze tot mij met haarpijn en met vette hangbuiken, maar ook met bullen, met priesterambten en allerlei andere zaken. ALASTOR: Maar dat alles brengen ze toch niet mee bij u; ze komen toch naakt hierheen? CHARON: Daar heb je gelijk in. Maar die zoo pas aankomen, brengen toch de droombeelden van al dergelijke dingen mee. ALASTOR: En maken die droombeelden hen dan nog zoo zwaar? CHARON: Ze verzwaren mijn boot. Wat zeg ik: verzwaren? Ze doen haar haast zinken. En dan, denkt ge dat zooveel muntstukken geen gewicht hebben? ALASTOR: Nou, dat zou ik denken, als ze kopergeld meebrengen. CHARON: Daarom ben ik dan ook van plan rond te zien naar een boot die sterk genoeg is voor zulke vrachtjes. ALASTOR: Jij geluksvogel! CHARON: Hoe dan? ALASTOR: Wel, omdat je eerstdaags schatrijk zult worden. CHARON: Wegens de menigte van schimmen? ALASTOR: Ja! CHARON: D

Toen de andere staten en volken ten deele zelfs met behulp dezer, van hun vaderland afstand gedaan hebbende Noordsche emigranten en van hunnen frisschen geest zich weder vermanden; toen de omstandigheden ook in Skandinavië veranderden; toen daar het christendom overwinnend binnengedrongen was, machtige monarchiën het eerst in Denemarken, dat in alle opzichten wat de geschiedenis der beschaving aangaat, meestal het overige Noorden voorging, vervolgens in Noorwegen en ook in Zweden, zich bevestigd en den wilden zin der stamhoofden of Zee-Koningen gebreideld hadden; toen werden de talrijke bronnen en kraters dier tallooze uitbarstingen en kruisvaarten naar het Zuiden, verstopt.

Sporadische revolutien en epidemische ontevredenheid beiden vooral niet minder frekwent onder konstitutioneele regeeringsvormen dan in werkelyke monarchien bewyzen de ondoelmatigheid van 't vertegenwoordigd stelsel.