United States or Mauritania ? Vote for the TOP Country of the Week !


Wat konden ze eens in huis halen, dat er eerdaags toch noodig zou zijn? had juffrouw Jonkers, met een kinderlijke opgetogenheid, staan verzinnen voor haar kast. Sprotje deed niet haar manteltje aan, het korte, grijze, dat zij voor de kou over haar katoenen kleeren droeg. Zij ging zoo in haar japon.

Zij wilden Laureolus zien kruisigen. Ik word zoo nat! klaagde Cecilianus, als een bedorven jongentje. Kom hier, zei Carpoforus. Hij tilde den knaap neêr, zette hem als een kind tusschen zijn knieën, wikkelde hem bijna vaderlijk in zijn eigen kort manteltje. Colosseros en Cecilius zaten al in een mantel gedoken. Allen haalden onder zich hunne mantels uit. Het weêrlichtte en de donder rolde....

Eerst was zij stil, somber, kribbig geworden; weldra werd zij zeer melancholiek: zij zong niet meer en had op een morgen Roberts, haar muziekmeester, op een Donderdagmiddag Paul Van Raat afgeschreven. Op een morgen, na haar wandeling, omstreeks half elf, kwam zij thuis en wierp zich peinzend neêr op haar divan, terwijl zij, liggende, met dwalende vingeren, haar manteltje loshaakte.

'Nog één vraag! dacht Johannes en gleed onder het blauwe manteltje weg. 'Zijt ge daar weer! zeide Wistik en knikte hartelijk. 'Dat doet mij zeer veel genoegen. Waar is uw vriend? 'Daarginder. Ik wilde u alleen nog één vraag doen. Wilt gij mij daarop antwoorden? 'Gij zijt bij menschen geweest, niet waar? Is het u om mijn geheim te doen? 'Wie zal dat boekje vinden, Wistik?

De kleeding bestond uit een fijn, gegolfd onderkleed en een zwaar, sterk geplooid manteltje dat linkerschouder en borst vrijliet en tot op den laatsten rugwervel reikte.

Ze droeg een donker kleedje dat in rechte plooien openvouwde op hare knieën, en een wit-pelsen manteltje dat ze had achterover geleid, op den rug van den stoel. Ze scheen niet te hooren wat rond haar gebeurde. Ze tuurde droomend naar de kachel die half-rood stond en die ronkte bijwijlen, vol geheimen. Bij den aschbak lag een klein oud hondje.

Vuile, gescheurde lappen van onbekende stof, vroeger hoog van kleur: rood, goei, blauw; en boven die smerige lompen een manteltje van grijs leder, dat op hunnen rechterschouder met een pikkelbeentje was vastgehecht.

Kom, we wandelen samen naar je huis, en als je vader het goed vindt, blijf ik een poosje bij je. Mij dunkt, we zullen dan samen dat groote verdriet wel op de vlucht jagen. Droog nu eerst eens je tranen. Ziezoo. Steek je arm maar door mijn' arm. Maar wacht eens, je manteltje is scheef dichtgeknoopt. Komaan, knoopen, ieder in zijn eigen knoopsgat, hoor!

Dit pijnigt Wolfgang, die meent dat een naam maar geen manteltje is, dat men afwerpt als het hindert. Maar hij weet zich te bedwingen. Hij is bezig volkomen zelfbeheersching te leeren: Om zijne nerveuze vatbaarheid voor geluid te overwinnen, gaat hij 's avonds bij de taptoe naast de rommelende trommen loopen, hoewel aanvankelijk zijn ingewanden meetrillen.

Doe je haar op die aardige manier van laatst en steek een roode roos in je manteltje; die kleurt je goed, en je ziet er anders in je donkere pak wat al te stemmig uit. Krijg nu je lichte handschoenen en dat geborduurde zakdoekje. Wij zullen even bij Meta aangaan, om haar witte parasol te leen te vragen; dan kun jij mijn lichtgrijze gebruiken."