United States or Afghanistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Dat zal wel, Menheer, gaf Jan toe en schoof naar een ander tafel. Maar die is in mijn botten, kloeg Snepvangers, we kunnen toch niet onder den blooten hemel slapen. Of hier op een stoel, vulde Madame aan, waar logeert Mijnheer? Ik, zei de Verdierenpikker genoegelijk, aan mij moet ge niet denken, ik heb een kamer boven een boterwinkel! Maar wij? Daar hebt ge het kot van den manken hannen.

Dat geheele uur ging voorbij, zonder dat hij een woord tot mij sprak. Hij liep langzaam vooruit, met zijn manken voet, wendde nooit zijn hoofd om, maar bleef van tijd tot tijd stilstaan en keerde zich dan geheel om teneinde zich te overtuigen, dat ik hem nog altijd volgde. Waar bracht hij mij naar toe?

Je hebt lange vingers gemaakt en de menschen hun goed verdonkeremaand; je komt niet in den Hemel; de Heer heeft mij verboden iemand binnen te laten terwijl Hij weg is.« »Wees toch barmhartigriep de kleermaker; »ik hink en ik heb blaaren aan mijn voeten van den langen weg hierheen, ik kon onmogelijk weer omkeeren! laat mij toch binnen; ik zal al het nare werk doen: ik zal de kinderen dragen, de luiers spoelen, de banken waar ze op gespeeld hebben weêr schoonmaken, en hun gescheurde kleêren verstellenDe heilige Petrus kreeg meêlijden en deed voor den manken kleermaker de deur open, juist zóóver dat hij er met zijn scharminkelige lijf net door kon kruipen.

Deze ongelukkigen bewogen zich het liefst op de drukste plaatsen, in de hoop dan wat meer te zullen ontvangen, ten spijt van de vele bedelaars van alle soort, menschen met één arm, manken, lammen, geheele scharen van blinden door éénoogigen geleid en die duizenden werkelijk of voorgewende verminkten, waarvan de steden in het Bloemenrijk wemelen.

De wreede dag doet ons genade. Heel aan het eind van den Klaagmuur, ver van den voorzanger af, ga ik zitten op de stoep van het huis van Hassan. Ik ben zoo moede. Een lange dag. Een wreede dag. De kleine Hassan komt ook buiten. Hij kan nu niet spelen op de straat naast den Klaagmuur met den kleinen manken Mohammed, zijn vriendje. Het is er zoo vol. Niemand kan zich bewegen.

Aan eene tafel zat de kooiman met een grooten druppel genever en hij koutte luide met den baas over zijnen handel. Zoo gauw groette hij met eere den rijken boerenzoon en Odo zette zich bij om met hen te drinken. Odo wachtte tot de koopman opstond en dan: We rijden samen? Met genoegen, jonge heer. Vinie sprong op zijn manken schimmel en hij dreef hem nevens de kostelijke merrie.

Tastend in 't donker, duwde hij het raam op, schoof den manken, matten stoel bij, begon van de boterham te eten. Maar na een paar happen, in onrustige gedachten, lei hij 't brood op de vensterbank, keek naar de dakpannen aan de overzij. Het was een volkomen donkre nacht.

In zoo'n stemming bekijk je alles landerig en beu. Uit de deur van 't "Heilsleger" kwam een bleeke man. Wat verderop werd een leelijke meid met groote open neusgaten voortgesjouwd door een manken hond-mormel. Een nijdige wind zwiepte stuifsneeuw op. Apathisch keek ik naar de dingen. Het was het dommeluurtje voor het eten. De kachel stond gloeiend, schemerde rooderig licht tegen het plafond.

Ze had zich zoo zwierig mogelijk aangekleed, en op haar zijden morgenjapon al haar linten en bloemen aangebracht, om de provinciemenschen te overbluffen en hun te laten zien, hoe groot de afstand was tusschen hen en haar hoogheilige persoon. En de arm gevende aan haar manken echtgenoot, liep ze te pronken door de straten van het dorp, te midden van de stomme verbazing der bewoners.