United States or Burkina Faso ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik zou niet durven beweren, dat ik in de kleur van de bevolking zijn groenen maaier heb erkend: de afgebeulde man met groen gezicht en groene armen, die, onder een groene zon met groene stralen, zichtbaar als de spaken van een wagenwiel, een brandend-gelen akker afmaait; maar, wat men dadelijk herkent, dat is 't getormenteerde van dat landschap, die dorre hitte, die droogte, die dorstigheid, waaronder de lage, rood-bruine, alom wijd-uitgestrekte wijnakkers zich schijnen te wringen, terwijl de zwarte cypressen, als gefolterde en gerevolteerde Mephisto's, om lucht en leven uit den barren bodem opspiralen.

Hij wist dat nood en honger daar met vroolijke gezichten ontvangen werden, waarom zouden ze hem dan niet met blijdschap tegemoet komen. Zacht ging hij 't pad langs en wierp een donkere schaduw over 't grasveld, waar de dauwdroppels in den maneschijn glinsterden. Hij kwam niet als een vroolijk maaier met bloemen op den hoed en den arm om het middel van zijn meisje.

"Neen, waarlijk niet," antwoordde Van Aartheim: "hoe verder men in dit land komt, hoe meer men verstomd staat over den zwaren arbeid, dien de teedere sekse moet verrigten; terwijl het sterkere geslacht met pijpenrooken en slapen den tijd doorbrengt. "In den gindschen elzenschaâuw Ligt de maaier, mat en flaauw."

Gij zult in de verte, uit de laagte, de andere menschen zien arbeiden; gij zult meenen, dat zij rusten. De landbouwer, de maaier, de zeeman, de smid zullen voor u in 't licht verschijnen van gelukkigen in 't paradijs. Welke helderheid omgeeft het aanbeeld! Den ploeg besturen, de garven binden, is vreugde. Welk een feest! de boot in den wind te doen schommelen!

In den snoeitijd verdiende hij achttien stuivers daags, daarna verhuurde hij zich als maaier, als daglooner, als stalknecht, kortom voor al wat hij maar kon vinden. Zijn zuster werkte van haar kant insgelijks, maar wat kon zij met zeven kleine kinderen doen? 't Was een treurige groep, welke de ellende allengs omsloot en verstikte. Er kwam een harde winter. Jean had geen werk.

De geneesheer las, in hunne moedertaal, de volgende woorden: "Aan Izaäk, den zoon van Adonikam, welken de Heidenen Izaäk van York noemen. Dat vrede en de zegen der belofte u geschonken worden! Mijn vader, ik ben ter dood veroordeeld wegens eene misdaad, van welke mijn ziel niets weet, namelijk die der tooverij. Mijn vader, indien er een dapper man kan gevonden worden, om voor mij te strijden met zwaard en lans, volgens de gewoonte der Nazareners, in het strijdperk van Templestowe, den derden dag na dezen, dan zal misschien de God onzer vaderen hem kracht geven, om de onschuldige en hulpelooze te verdedigen. Maar zoo dat niet gebeurt, laat dan de maagden van ons volk om mij rouwen als om eene afgestorvene, als om het hert, dat de jager velt, en de bloem, welke de maaier met zijn zeisen afmaait. Zie dus toe, waar er hulp te vinden is.

Het was de zegevierende zee, die zich weder voet voor voet meester maakte van het grondgebied waar zij sedert eeuwen met haar schuim overheen zweepte. Estella had een plas ontdekt, beplant met lange grashalmen, even buigzaam als haren, en zij ving er reusachtige garnalen; zij baande zich een spoor door het wier heen, eene open ruimte achter zich latende zooals een maaier dat zou hebben gedaan.

En de veldman, vroeg ter hand, Fluit zijn liedtje en ploegt het land; Melkerts rappe vingers eischen 't Zuivelvee zijn schatting af; En de maaier wet zijn zeissen, En de scheper zwaait zijn staf. Diepe dalen, grauwe heiden, Waar de witte lammren weiden; Akkers, vol van goudgeel graan, Bieden duizend schoonheên aan.

Het is de blanke dageraad: De diepe wei waar nog geen maaier gaat, Staat van bedauwde bloemen wit en geel; De zilvren stroom leidt als een zuivre straat Weg in het nevellicht azuur; En morgens zingend hart, de leeuwrik, slaat Uit zijn verdwaasde keel Wijsheid die geen betracht en elk verstaat, Vreugd zonder maat, Vreugd zonder duur.... Hoe laat is 't aan den tijd? 't Is liefdes uur.

Tusschen twee vensters zat aan een tafel een maaier met een landeigenaar over den prijs te knibbelen voor het maaien van een weide in 't voorjaar, en zeide: 't Kan geen kwaad, dat het gras vochtig is. Des te beter snijdt het. Om 't even; dat gras, uw gras is jong en nog moeielijk; 't is te teer en buigt voor de zeis. Enz.