United States or Brunei ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het eveneens aangename gezang van den Fluiter, hoewel even kort als dat van de Fitis, klinkt geheel anders; de voornaamste strophe van zijn lied kan ongeveer door "siesiesiesiesierrrrrierrierr" nagebootst worden. Het lied van den Tjiftjaf begint met de syllaben "triep, triep, triep, het", waarop de luidere klanken "diëllr, dellr, diëllr, dellr" volgen.

Eén ongelukkig kind, buiten adem, hijgend van uitputting, met doodsangst in zijn oogen, groote zweetdruppels gudsend langs zijn gezicht, spant al zijn zenuwen in om zijn vervolgers te ontkomen, en terwijl zij zijn spoor volgen en elk oogenblik op hem winnen, vuren zij zijn bezwijkende krachten aan met steeds luidere kreten en huilen en gillen van vreugd.

Sedert lang stoorde een ver gerucht hem in zijne berekening, en hij hief dikwijls luisterende het hoofd op. Hij meende verwarde stemmen te hooren galmen, een geraas doormengd met luidere klanken, als ware er tusschen de Kerels der bezetting een twist opgerezen. Telkens had hij echter zijn onderzoek hernomen en voortgezet.

Een voddenkoopman, met een leêrachtig gezicht, die op een karretje met een ponnie er voor zat, overstemde de menigte door zijn luidere stem. "Ga naar 'uis, pest van een reus!" brulde hij, "Ga naar 'uis! Jij verpest groot gevaarlijk ding! Zie je dan niet dat je de paarden an 't schrikke maakt. Ga naar je land. 'Eeft niemand je gezeid wat er in de wet staat?"

"Dezen geheelen dag wilde de doctor niet, dat de slaap van den ongelukkige zou gestoord worden, het was eene lange bezwijming, afgebroken door eenige pijnlijke zuchten, die Ferguson verontrustten voor de veiligheid van allen. Des anderen daags 's morgens was de Victoria nauwelijks naar het westen afgeweken; de dag beloofde fraai te zijn. De zieke kon met eene luidere stem zijne vrienden roepen.

Wij maken hem verantwoordelijk voor alle gerucht, dat ons onderzoek voortaan zou komen storen!" Men hoorde nog eenige luidere gillen; maar welhaast verzwakten die galmen en hielden schier onmiddellijk geheel op. Een doffe zucht ontsnapte der beklemde borst van Jan Verhelst, die in den geest zijne schreiende kinderen en zijne weenende vrouw door den barschen veldwachter zag verdrijven.

Hij ging eenigen tijd van den eenen hoop tot den anderen, drukte hier en daar eenen vriend de hand, en bleef eindelijk met den proost en den kastelein in gesprek, totdat een luidere woordenstrijd, die uit den hoek der zaal opsteeg, zijne aandacht vestigde.

Die het luidere welkom griffelen deed in 't eeremetaal, als een blijvend welkom aan allen, die broeders willen zijn in de Kunst, broeders door het onbezoedeld genie, hoogepriesters van den eeuwigen Bouwmeester door verspreiding van licht en beschaving, in beeld en in schrift? Maar neen, zij buigt het hoofd niet, Antwerpens stedemaagd. Ziet, zij lacht vroolijk.