United States or Micronesia ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Is het mogelijk? Zijn Raphaël en Lamela monnik geworden?" "Ja, al sinds eenige jaren en ze hebben beiden een ambt. De een is administrateur en de andere portier. De eerste is dus meester van de kas en de tweede van de deur." Don Alphonse dacht eenige oogenblikken na en zei: "'t Is best mogelijk, dat mijnheer de commissaris en mijnheer de griffier weer een nieuwe comedie spelen!"

Ik behoefde niet lang te wachten om op de hoogte te worden gesteld; bij den ingang van het klooster deed een ander gezicht mijn twijfel in zekerheid overgaan; ik herkende in den broeder portier Ambrosius de Lamela, mijn ouden knecht. Men kan zich voorstellen, hoe groot mijn verwondering was. "Is het geen verbeelding? Is het werkelijk een van mijn vrienden, die ik zie?" vroeg ik.

Mijn nieuwe vriend gaf mij daarin gelijk en bood zich zelf aan, ook zou hij nog een vertrouwden kennis meenemen, een ware Caesar, die veel van zulke avonturen hield. Zeer dankbaar voor die bereidwilligheid, nam ik het aanbod aan. Daarop ging ik Lamela opzoeken, wien ik mijn wedervaren meedeelde.

De boeren prezen broeder Ambrosius om zijn hulpvaardigheid en waren er trotsch op, dat ze nu twee heilige mannen in hun streek hadden. Lamela, die van de natuur een vroom gezicht had gekregen en de begaafdheid bezit om op het gemoed van christelijke zielen te werken, ging met een grooten bedelzak naar de stad Cuença, die iets minder dan een mijl ver lag, en deze kwam gevuld terug.

Met Lamela ging ik naar ons logement; wij namen mee, wat wij aan waarde bij ons hadden, bestegen onze muilezels en gingen 's nachts nog de stad uit. We begrepen wel, dat deze zaak gevolgen kon hebben en dat men in Toledo nasporingen zou doen, die wij maar liever moesten ontvluchten. Den volgenden dag waren wij in Villarubia.

Hij was een jongen van dertig jaar, die er eenvoudig en vroom uitzag. Hij vertelde me, dat hij uit het koninkrijk Galicië was en dat hij Ambrosius de Lamela heette.

De meeste vreemdelingen, die bij hem kwamen logeeren, huurden een Spaanschen knecht en dus kwamen zich vele lakeien, die buiten betrekking waren, in het hotel presenteeren. De eerste, dien ik zag, was een jongen met een zoo zacht en vroom uiterlijk, dat ik hem niet wilde hebben; ik meende Ambrosius de Lamela te zien. "Ik houd niet," zei ik tegen Florero, "van knechts, die er zoo deugdzaam uitzien.

Toen ik ook meedeelde, dat don Alphonse de Leyva mij met drieduizend ducaten naar Samuel Simon had gezonden, viel Lamela mij in de rede door tot Raphaël te zeggen: "Die koopman heeft zich dus niet te beklagen. Hij heeft zijn geld met woeker teruggekregen en in dat opzicht kunnen wij ons geweten dus onbezwaard achten."

Ik juichte dat denkbeeld toe en den volgenden morgen vroeg ging Lamela op weg, hij verkocht onze muilezels te Toralva, kwam 's avonds terug met levensmiddelen en valsche baarden en pijen om ons te vermommen. Na drie dagen, waarin wij niemand zagen, kwamen er twee boeren, die brood, kaas en uien brachten.

Nadat wij een groot gat hadden gemaakt, om den kluizenaar te begraven, kwam Lamela op een aardigen inval. Hij stelde mij voor, dat ik mij zou verkleeden en voor broeder Juan spelen en dat hij broeder Ambrosius zou wezen. We waren dan zeker, dat men ons spoor niet zou vinden en hij had kennissen in Cuença, die ons wel verder zouden helpen.