United States or Malawi ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ginds, op de ommerijen en gangen van den donkeren, nu en dan maan-doorvloeiden, half ronden, immensen theaterput, zaten er te kijken: dat was volk, binnen gedrongen, om de repetitie te zien en nu te zien hoe de komediantjes zouden gegeeseld worden. Wat is d

En waarmeê zullen onze blonde komediantjes ons dienen? vroeg hij den knapen. Cecilius en Cecilianus raadpleegden, gewiegeld in de weeke kussens, elkaâr met de oogen. Zij begrepen elkaâr.

En terwijl zij aten, vertelde de gastheer, dat hij een brief van Plutarchos had, uit Athene.... En dat hun aller vriend, de dichter Statius, steeds ziek was.... Wat dunkt u, gasten? vroeg Plinius. Zullen wij, in afwachting van naspijs, onze komediantjes hooren? De gasten beaâmden. Plinius klapte in de handen, drie malen. Hermes stond van der vrijgelatenen tafel op en naderde: Heer....?

Kom maar wat bij ons zitten, jochies, noodden de Prætorianen; zij zaten in hun leêren soldatentunieken, de zware caligæ gesnoerd om de voeten, de breede riemen om de kuiten; helmen hadden zij afgezet; zwaarden hingen aan den muur. En zij verveelden zich. Zouden nog lang niet worden afgelost en jonge komediantjes waren altijd aardig.

Neem de komediantjes naast je, Hermes, beval Plinius den Griek. Heer, zeide Hermes; ik noodde ze reeds, maar ze willen niet eten. Waarom niet? Ze zeggen, dat ze nooit eten als ze nog zingen en dansen en voordragen moeten.... Knapen! riep Plinius. Willen jullie niets eten? Zij verontschuldigden, op een afstand, beleefd, bedankten. Wandelt de tuinen dan rond, niet waar, zei Plinius vriendelijk.

De Jager zat op den drempel, titaniesch en somber. Een slavin kwam aan. Plautilla zendt mij, zeide zij. Dit zijn de jasjes, voor de komediantjes. Omdat het aardiger is, als zij gelijk gekleed zijn. Leg maar neêr, zei de Jager somber. De slavin legde de kleêren op het smalle bedje, waar de jongens zamen zouden slapen. Zozimus speelde heel zacht.

En als Cecilius of Cecilianus keken, keken zij ook, glimlachende, omdat die komediantjes slaven waren, zoo goed als zij en de jongens, genietende, glimlachten, schuinoogig, terug. Hoe meer zij de stad achter zich lieten, hoe weliger de heuvelen groenden.

De jongens waren, plotseling, niet meer zoo bang voor de sinistere boeven, toen zij ze hadden herkend.... Goed geluk! riep Cecilius hun toe. .... gelùk! bauwde Cecilianus na, benauwder. De mannen hielden hen staande. Waar gaan jullie heen, komediantjes? Naar het Theater.... .... van Pompeïus.... Wij zoeken den dominus! At hij bij Nilus? Weet ik het? zei de weggeloopen slaaf.

Colosseros maakte zijn vinger goed nat met spog en veegde er meê om Cecilius' oogen. Carpoforus schepte water uit het gootje aan zijn voet en waschte Cecilianus. Als zoete kinderen lieten de komediantjes zich poetsen. De fluiten snerpten. Neêr het aularium. Heftig applaus. De patriciërs zetten zich weêr.

En hij zag toe, en Cosmus zag toe, en het was een héel ernstig werk, en het was héel grappig daarbij die twee komediantjes onder de oogen van hun dominus te zien zitten de een op des anders schoot, te paard, beiden reeds met het torenkapsel gekapt als meretrices uit de hoogere palliata, en de een schilderend den ander de oogen, den mond, de wangen met blauw, roze, rood, zwart, wit....