United States or Luxembourg ? Vote for the TOP Country of the Week !


Nooit te werken, nooit te lezen, Altoos in den tuin te wezen, Is het daarom dat men leeft? Klaartje lief, hou op met spelen; Ach! de tijd moet u verveelen, Dien gij aan uw poppen geeft. Somtijds spelen, somtijds lezen, Dat zal wel het beste wezen, Keetje lief! kom speel met mij. 't Zal dan zeker u verveelen, Op te houden van het spelen: Leer nu eerst, dan spelen wij.

Nog eenmaal waagde Gerrit zich aan Klaartje, en vroeg haar naar de ligging van haar Buiten; hij vertelde haar, hoe hij er voorbijgekomen was, en haar had gezien. "Hij deed toen een voetreis." "O!" zei Klaartje, "een voetreis; een geleerde reis zeker, mijnheer Witse?" Hij kon niet antwoorden; tranen van spijt sprongen hem uit de oogen.

Zy. Ik. Wel, dag schoon kind, ik moet u de groetenis doen van zekere jonge Juffrouw, die zeer verlangt om u eens by haar te zien. Klaartje. Zo, myn Heer; wel, ik zou gaarn eens gekomen zyn, maar ik durfde niet om myn Vader; die moet er niet agterkomen, of 't zou er bedroefd uitzien. 't Heerschap jaagde hem heen', en wat zouden wy dan? Ik. Gy hebt gelyk. Zy.

"Ik wijk niet van hier, zoolang Klaartje in dezen toestand blijft," zeide Sander; "en wat dien meester Doedes aanbelangt, ik ben juist niet erg voor hem beschroomd: ik weet nog wel een huismiddeltje, om hem de oogen te doen dichtknijpen." Dit zeggende opende hij de deur der herberg, waar wij binnentraden en den Dokter reeds vertrokken vonden.

Eensklaps sprong hij op, en misschien zou hij blootshoofds ter deure zijn uitgesneld, zoo Klaartje hem niet in den weg ware getreden en, hem smeekend aanziende, gezegd had: "Hoe! wilt gij dan in dit koude jaargetijde, zonder behoorlijke kleeding, verre van hier, datgene gaan zoeken, 't welk gij reeds zoolang, doch steeds tevergeefs hebt gezocht?

"Mijn kind, mijn kind!" riep de ongelukkige vrouw, de knieën der jonge dame omarmende. "Mijn kind is dood!" Hare stem verzwakte, hare handen gleden naar beneden, haar hoofd zakte doodsbleek op den grond. "Help deze vrouw, dokter!" zei Klaartje Donze. "Zij ligt van haarzelve. Is haar dochter gestorven?" "Neen, juffrouw Donze," stamelde Gerrit ontroerd. "Haar dochter is niet dood.

"Daar kan een slok op staan, Gerrit!" sprak de dunne baardschraper, die met den waard uit de Wijnstok diens heiligdom was binnengetreden: "Kom, Klaartje! kom kind, geef me gauw een spatje; je vader onthaalt, en ik ben zoo koud als een steen geworden."

Nu, voor den duivel, ik neem het u niet kwalijk, doch zet die liefelijkheden wat later voort. Kom, wakkere kunstenaar!" riep hij, op het bed toetredende: "kom voor den dag! Het spijt mij zeer u te moeten storen; doch ik heb haast. Mijn portret moet gemaakt worden!" "Om 's hemels wil, spreekt zacht," smeekte Klaartje. "De ongelukkige is door vermoeienis en uitputting bewusteloos terneder gevallen.

Want ziet gij," vervolgde zij, zich met Clarisje op den arm voor het portret plaatsende: "dat is een geschilderd kindje; het kan niet praten, niet zien, niet...." "Ja maar het lacht toch," zeide het lieve meisje, haar in de rede vallende: "en mama lacht ook. Zeg eens, Klaartje, is Clarisje dat kindje, of is het een ander kindje van mama?"

Wel, Albert-Baas, als de jonge lui nu in staat waren om zich te redden, zou het dan wel zyn. Hy. Dubbelt wel, want wy houwen maar elendig veul van Klaartje; ook Wyf? Ik. Wel, kom aan.