United States or France ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij kroop gauw achter de anderen weg. Hilbert van zijn kant was ook niet op zijn gemak. Al waren die honderden kaboutertje ook nog zoo klein, vereend konden ze hem heel wat moeilijkheden veroorzaken. Hij had lust terug te keeren .... Hij zou geen oogwenk hebben geaarzeld, wanneer Japikje hem niet zou gewacht hebben. Dat het juist op dezen dag geschiedde ....

Hij had zijn daagsche pak in de herberg gelaten, en zijn Zondagsche was aan den haal. Het mocht kosten, wat het wilde, hij zou en moest zijn beste kleeren terughebben. De woeste jacht begon. 't Kleine kaboutertje klom hem tegen de beenen op, en klemde zich met allebei zijn handjes vast. Anders zou het hem niet hebben kunnen bijhouden.

Wat ons licht schijnt, zal duister zijn, en wat ons gelukkig schijnt, zal droevig wezen voor hem die dat boekje gelezen heeft. Ja! dit alles weet ik, en ik zal het ook eenmaal vinden. Het kaboutertje trok de wenkbrauwen zeer hoog op en legde den vinger op zijn mond.

Zóó ontstaat de sage. Overblijfselen uit den heidenschen tijd? Woorden zijn dat, die ik niet begrijp. Wanneer een man een witten nevel zag stijgen, welke hem dreigend nazette tot zijn huis, of de nachtmerrie op een zijner paarden kroop, of hij een kaboutertje zag, dat in zijn schuur werkte of hem plaagde dacht hij dan zelf aan den heidenschen tijd?

Op dit oogenblik sloeg het twaalf uren. Hilbert zag, dat het kaboutertje van zijn beenen sprong, een langen neus maakte, en weg-ijlde. Hij begreep, wie hem zoo leelijke poets had gebakken. Toen riep hij naar binnen, dat men 't pak zou reiken, en hij kleedde zich aan, om zijn vonnis te vernemen. Dat was lang niet malsch! Waarom hij zoo laat kwam?

ELF. Erken ik wèl uw wijs van doen, uw leest, Dan zijt ge wis die sluwe, plaagsche geest, 't Kaboutertje, dat boerenmeisjes kwelt, Haar melk ontroomt en deerlijk haar ontstelt, De boerenvrouw soms plaagt en boot'ren laat, En buiten adem karnen, zonder baat; 't bier niet gisten laat, d

Hij ook hoopte, dat 't avontuur spoedig geëindigd zou zijn ... want na twaalf uur 's nachts hebben kwade geesten geen toovermacht meer ... en 't was al bij tienen. Wat die mensch ook voor vreemdigheid uithaalde. Hij liep weer een herberg binnen. 't Kaboutertje keek door de ruiten, wat hij daar in 't schild voerde.

Want het ware boekje moet groot geluk en grooten vrede brengen, daarin moet nauwkeurig staan, waarom alles is zooals het is, zoodat niemand iets meer kan vragen of verlangen. Nu, zóó ver zijn de menschen, geloof ik, niet. 'O! O neen! lachte Windekind. 'Is er stellig zulk een boekje? vroeg Johannes gretig. 'Ja! ja! fluisterde het kaboutertje, 'ik weet het uit oude, oude verhalen.

Ze smakten met de lippen, en hun tongen zochten in de mondhoeken, of er soms nog een spritseltje was overgebleven. Ze werden allen vroolijk, dansten hand in hand, en allen waren ze vergeten, dat er nog een klein kaboutertje bestond, dat nog niets had gekregen.

Daar kwam het dan ook van, dat hij telkens tegen iemand aan liep. O , nu al weer tegen een dwergje. Het kaboutertje rolt over den grond; maar vlug als de wind springt het weer op en trekt den toovenaar bij zijn langen, spitsen neus. De toovenaar wou den kleinen ondeugd nog grijpen, maar ja wel die stond hem al lang weer aan 't andere eind van de zaal uit te lachen.