United States or Kenya ? Vote for the TOP Country of the Week !


Leed is een even knappe weg-bekorter als vreugde. Justus kwam voorbij Vrouw Romein, waar hij op dien achtermiddag, verleden zomer, toen zijne ziel nog kalm was als gindsche plas onder den avondnevel, het roeibootje gehuurd had met Marieken. Arm, lief, heilig kind! Hij dacht aan haar.

Zelf zegt hij er van: »Men ziet er uit, dat de Heilige Geest er bijzonder behagen in heeft gehad, met ons, Duitschers, in onze moedertaal te sprekenOok schonk de Heer hem een trouwe hulp in Melanchton, die bijzonder knap was in het Grieksch. Deze met Justus Jonas, Bugenhagen en anderen hielpen hem, na zijn terugkomst in Wittenberg, het werk voltooien, dat hij op den Wartburg begonnen was.

Toe, schei nu maar uit!" Zij zag hem aan, lachend door hare tranen heen. »Och ja", zei ze. »Je moet bij ons blijven, Just! Het was ook mijne éénige vreugde, dat lezen en praten met je. Als je wist hoe ook ik er in opga, in onze boeken!.... Maar wat is het mooiste boek, wanneer men het alléén moet lezen? Niet waar?" Justus echter sloeg geene acht meer op hare woorden. Hij was opgestaan.

Vervolgens de terugsprong van het geplette weerstands-vermogen: de wrok, de toorn, de lust tot verzet, de dorst naar vergelding. Eindelijk het ergste van alles: het cynisme het zelfbedrog. Justus Eykendaal's gemoedsstemming verkeerde in de derde van die drie stadiën, terwijl hij het dorp den rug toewendde en snel den weg stadwaarts insloeg. Waar wilde hij heen? Wat ging hij doen?

Eerst een ritselen: daarna een gekraak en rumoer in het gebladerte, alsof een hongerige beer of een verbolgen everzwijn zich onstuimig eenen weg er doorheen brak. Justus dacht aan Hannes den koddebeier; Marieken aan Twikko en Fikko.

Want ziet! er is alle kans, dat dit waarachtig verhaal ook hun onder de oogen kome. Justus en Marieken immers leven nog. En zij zijn werkelijk een paar geworden. Maar niet zoo overhaast als het gewoonlijk in vertellingen toegaat. Niet alvorens de heer Pieter van Meppen, als de uitzondering die den regel staaft, in betrekkelijk vroegen ouderdom het tijdelijke gezegend had.

Ten overvloede had Van Meppen tegen Justus Eykendaal nog eene andere en meer ernstige grief.

Zonder dit teeken zou voor hem alles verloren zijn. Men begrijpt dus: hadde Justus dien ochtend beide zijne beenen gebroken, dan zou hij zich naar het orgel hebben doen =dragen=. Bij den ochtenddienst evenwel, geene Mary; en, wat iets werkelijk ongehoords was: ook Marieken's stoel, vlak onder het bord met de tien geboden, bleef ledig staan.

Hier had Justus de riemen binnen boord getrokken, en uit zijn jasje een klein boekdeel voor den dag gehaald, welks genummerde rug en beduimelde omslag deszelfs afkomst vermoeden deden van een der stalletjes, die zoo lang het standbeeld van Desiderius Erasmus omschansten als met een bolwerk van geleerdheid. Dit boeksken was de Undine van De la Motte Fouqué.

Alvorens met de geschiedenis van dezen onstuimigst bewogenen zondag in de jeugd van Justus Eykendaal voort te gaan, moet ik met juistheid het tijdstip bepalen, waartoe wij thans gevorderd zijn. De tweelingwijzer van de Hillegersbergsche torenklok hield ongeveer het midden tusschen de cijfers zeven en acht.