United States or Dominica ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Kaap Espartel?.... vier uren hier van daan," gaf hij antwoord op Johan's vraag.... "altijd als ge den ouden weg neemt, de nieuwe gaat in drie uren direct naar den toren.... menig keertje er geweest.... de rotsen waar de toren op staat, zijn rijk voor een snuffelaar als ik ben.... die vuurtoren.... als ze maar durfden, braken de Mooren vandaag nog dat ding af.... dom volk, zou amice Badaud zeggen.... maar ik vraag, wat kan hun die straat van Gibraltar schelen?"

Maar de dokter sprak voort en Johan's oogen begonnen van zelve het kijken te laten, hij begon meê te loopen in de dommeling van den praatroes. Telkens voelde hij wel het klotsgeschok van zijn teekentasch tegen zijn beenen, maar overigens.... Wie zou hij zijn, wat was dat voor een man?....

Hij kende het huis, al was hij er maar eens binnengeloopen, sedert lang. Hij klom de steile trap op, struikelde over een hoop kinderen, die er speelden, rook den viezen geur die alom walmde. Hij kwam vóor het lage deurtje van de zolderkamer, en klopte. Hij klopte eene tweede maal. Hij riep Johan door het sleutelgat. "Ik hoorde nu duidelijk een roezemoezend bedgescharrel en Johan's gedempte stem.

Hoe langs hoe meer dampte de violette nacht de vallei vol. Onder Johan's tam-gaande voeten verzonk de straat, die aanschokken bleef als met wiegetred zijn slaapzieken wandel, voortvloeide onder de andere wandelaars, de weinigen die, vreemde en verstorven wezens, doolden, gingen.

Toen, zooals water persend gaat door een duiker, drong de drukte samen en het enge Zoccopoortje door. Zij waren buiten. En in Johan's oogen klaterde hel het zonneruim van het groote Zocco. Het marktveld, beginnende met zware aarde, uitschuivend zijn drekkige heuvelgronden, rommelde van volte, krioelde van zich weghaastende kooplui.

Van uit Johan's venster, leek de tuin een vurige rozet, gelijk men er vindt op bonte ramen van kathedralen. Als een bruine mier kroop een pater-hovenier er over. Zijn rozige schedel was gepolijst. Toen werd Johan Doxa vervuld met eene eindelooze vreugde. "Hee-la!" riep hij luid. Hij schrok bij den klank van zijne stem en trok zich schielijk terug.

Johan's kijken, niet te verzadigen door de wonderlijke nieuwheid van alles om hem heen, dwaalde van uit de kroegschaûw de deur uit. De straat over, kon hij door de wagenpoort heen, recht in de werkplaats zien.... van een kleêrmaker, bepaald.... Dat was zeker de baas.... Een man zat op zijn vloermat laag, en zijn arm ging gestadig rukkerig op en neêr.

BERNICK. Ja, Lona, dat praatje redde ons huis en maakte mij tot den man die ik nu ben. LONA. Een leugen heeft je dus gemaakt tot den man die je nu bent? BERNICK. Wien deed dat toen kwaad? Johan's plan was om nooit weer terug te komen. LONA. Je vraagt wien dat kwaad deed? Kijk eens in je zelf en zeg me of het jou geen kwaad gedaan heeft.

Hij had twee putjes in zijne kaken en zijne oogen waren niet zoo hel-grijs meer, maar beladen met eene sombere en diepe gloeiing, welke mij meer dan eens ontstelde, dien heugelijken dag. Het was duidelijk dat de Inzichten van den Goddelijken Wil hem bezighielden, gelijk een wonderlijk alaam, voor Gods lusten. Dit denkbeeld overstelpte mij, en ik drukte geestdriftig Johan's hand.

Zooals binnenskamers, door de bevanging heen van een zwaren droom de morgenstemmen komen aanrakkelen uit de buitenkoû, brokte het praten in Johan's ooren, terwijl hij opschoof langzaam meê in het platgedrang. En hij daalde in het duister van de trap, in het gat dat vol zoog van buiten-gonzing; hij voelde zich gaan, onverschillig, gedragen, als in een droom zeker de beenen zich zetten.