United States or Sudan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hoe het den volgenden morgen met den molenaar was; en waarom Frederik aan de molenaarsvrouw als de slang van het Paradijs voorkwam en waarom Fieken van meening is, dat de zoon van Jochem Voss door den hemel wordt gezonden. Den volgenden morgen was 't den molenaar Voss alsof hij een half dozijn musschen in zijn hoofd had, die daar naar bromvliegen hapten.

"Domenei zal niet ten kwoaje rêkenen: nou docht ik.... neen, nou docht Mei, m'n wief, domenei, dat ikke...." "Wou je meester worden, Jochem?" "Potstorie! meister worden? ikke domenei? neen, a'k zoo wies geleerd as domenei was.... hêhêhê...." Lekt met de roode tong langs de klep van zijn pet: "'t Veurzangers boantje.... hêhêhê.... Za'k verzuupen domenei a'k 'et niet wêzen wou?"

Dominee schoof onder Jochems lofzang het raam dicht, 't geen echter niet verhinderde dat een paar voorbijgangers met verbazing naar de studeerkamer der pastorie opzagen, en de kalkoenen als bezetenen aan 't schateren gingen. "Nou, hêhêhê wat he'k domenei gezeid....?" grinnikt Jochem nu hij gedaan heeft en met de oogen dominee's pantoffels weer opzoekt.

Hij liep dus en terwijl hij nu zoo liep, en hier over een' sloot sprong, en dan weêr terug, altijd vóórop, dat hij Fieken in de oogen kon kijken, zeide de molenaar Voss: "Mijnheer Herse, dat is mijn neef, de zoon van Jochem Voss; is 't niet een flinke kerel?" En de raadsheer Herse antwoordde: "Dat is hij, vriend Voss; een knappe kerel is hij." En de bakker Witt zeide: "Hij is een stevige kerel."

"Ach! noem mij niet meer neef, maar alleen Jochem; en als ge met mij trouwt, zult gij me wel beter leeren kennen." Toen zei het meisje een heel langen tijd geen woord, maar keek voor zich op den grond, en Pols begreep, dat hij nu een voetval zou moeten doen, maar het was zoo schrikkelijk vol op de straten, dat hij er geen plaats toe vond.

"Ju!" en hij klapt met de zweep; "sommigen luisteren naar manluî, en sommigen naar vrouwluî; ik ben niet erg voor den raad van vrouwluî." "Ik anders ook niet," zegt de molenaar. Zij reden nu zachtjes verder en Frederik vroeg na eenigen tijd: "Baas! wat was dat voor een knappe kerel die van morgen den molen inging?" Dat was de zoon van Jochem Voss, met wien ik 't prinses heb. Bevalt hij je?"

Boeh! heij' oe begriep dan niet? De meulenoar van 't darp het drie zeuns: Jan, Pier en Kloas. Klomp van 'en kerl, wie is nou de voader van Pier?" "Potstorie da's woar!" roept Jochem: "da's zoo kloar as 'en neie klomp." "Ezel! en dat was 'en striekvroag, !

"Sem, Cham en Jafet!" "Da's den uitsproak domenei. Krek: Sem, Kam en Joafet." "Heel goed, Jochem, en nou wilde ik graag eens weten wie de vader van Cham was." Jochem ziet nog hooger, en krijgt een klein spinnewebje in 'toog, waarin een onnoozel mugje gesnapt wordt. "De voader van Kam....? De voader.... van.... Kam?"

De oude molenaar Voss had ondertusschen geen woord gesproken; hij zag, zoo goed het in den regen ging, den berg af, naar de landstraat heen. "Wat?" riep hij eindelijk uit, "dat is immers wel haast onmogelijk! Dat is immers alsof mijn Fieken en Hendrik van Jochem Voss daar komen aanrijden?" En... zoo was het. Waarom mijnheer de baljuw voor mijne moeder stond met eene ledige waschkom.

Fieken keek, zoo wat half van haar werk op en zeide: "Vader laat dat toch rusten, ten minste van avond!" "Best, lief dochtertje! Je hebt gelijk, kindlief! Zie gij zijt immers mijn eenig kind, want, waar is Karel en waar is Jochem? Ach, goede God! Maar, dat zeg ik je: gooi je niet weg! en verder zeg ik niets. En onze geldzaak, moeder? Wat zegt de oude baljuw?