United States or United Kingdom ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het duist're licht, dat ons de hemel schonk, Bracht ons beangst gemoed, in steê van troost, De zekerheid van de' onvermijdb'ren dood, Dien ik voor mij wel daad'lijk hadde omarmd, Maar 't stâge jamm'ren van mijn gade, die Vooruit beweende, wat zij naad'ren zag, En 't bitter schreien van mijn lieve kleinen, Die weenden nu zij 't and'ren zagen doen, Deed mij naar uitstel streven van ons lot; Want uitstel mocht het zijn, iets anders niet.

Hun jamm'ren, met één woord; en waarom die herhaald! ô Oogenblik van lust, wat werdt gy duur betaald! "Maar, dierbre Elpine, ik heb nog andre ramp te melden. 't Waar weinig, zoo de ploeg moest snijden door de velden, En 't voedsel door de spa' gedolven uit het zand, De prijs des arbeids was van de onvermoeide hand.

Doch stil! mij dunkt, te verre dwaal ik af, Mijn luttel doen zoo roemend; o, vergeeft, Elk prijst, is hem geen vriend nabij, zichzelf. MARCUS. Nu is 't aan mij, te spreken. Ziet dit kind; Aan dezen knaap schonk Tamora het leven; De telg is 't van een godvergeten Moor, Den hoofdontwerper, smeder dezer jamm'ren. De booswicht is in Titus' huis nog levend, En moet getuigen, dat dit waarheid is.

Marcus, let op mijn huis; Lucius en ik, wij gaan ten hove pralen; Wij willen 't, ja, en hulde brengt men ons. MARCUS. O Hemel! kunt ge een brave hooren jamm'ren, En geen erbarmen toonen met zijn lot? Marcus, let bij zijn waanzin goed op hem, Wiens hart meer wonden heeft van bitter leed, Dan zijn gebutste beuk'laar vijandsmerken; En toch zoo vroom, dat hij geen wraak wil nemen!

Ja, goed; de hemel moet ons smeeken hooren, Of wij ontglanzen 't hemelwelf met zuchten En dooven 't licht der zon met damp als wolken, Die soms haar hullen in haar vochten schoot. MARCUS. O broeder, spreek toch van wat moog'lijk is, En barst niet uit in maatloos diepe klachten! TITUS. Is dan mijn leed niet diep en bodemloos? Zoo bodemloos moge ook mijn jamm'ren zijn.

Hij droeg het, zoo als echte vromen Het jamm'ren doen, des Heeren wil Eerbiedend, zweeg hij werkzaam stil: Des avonds kermende ingenomen Viel 's uchtends nieuw gevaar te schromen; De hulk was wel aan 't vier ontkomen, Maar dreef, ontbloot van naald en zeil, Der luimen van de baren veil.

In 't middelpunt der aard, in onverstoorbre nacht Van tastbre dampen, die, uit gisting voortgebracht, Met stinkend luchtmoeras haar holle buik doordringen, De borst benaauwen; en den gorgel samenwringen, En vlammen scheppen, maar verschroeiend, zonder schijn, Doch blaakrend voor 't gevoel met onverdraagbre pijn, Daar 't oog by eigen licht, in 't duister uitgeschoten, De jamm'ren scheemrend raamt, hier stroomende uitgegoten.