United States or Turkey ? Vote for the TOP Country of the Week !


Vele Grieksche en Romeinsche schrijvers maken melding van dit dier, eenige niet slechts met den vollen afschuw, die Isegrim van vroegs af aan heeft ingeboezemd, maar ook reeds met geheime vrees voor zijne bovennatuurlijke, spookachtige eigenschappen.

Daar is Isegrim de wolf die zich zoo dik gegeten heeft, dat hij niet meer kan ontsnappen door het gat, waardoor hij eerst is binnengekomen; die, als hij een kalf of ram heeft buitgemaakt, onder het vreten tegen Reinaert gromt en hem de tanden laat zien; Isegrim met zijne magen die ons zoo goed geschetst worden in dat ééne vers: "met scerpen claeuwen, met diepen monden." Tibert de kater, op de

Als de overige Paarden den Wolf bemerken, gaan zij onmiddellijk op hem af en slaan, als hij stand houdt, met de hoeven van de voorpooten op hem los; de hengsten grijpen hem ook wel met de tanden aan. In een even onaangenamen toestand geraakt Isegrim, als hij in de bosschen van Spanje of van Kroatië varkenskluifjes tracht te rooven.

In alle geval, door het voorstel te aanvaarden, beging men eene domheid; want zeker, Walter Van Lillers was een Isegrim, en dus een bedrieger; zijn eenig doel kon slechts zijn den proost in de handen des veldheers te leveren. De anderen bestreden zijn gevoelen, en betuigden een volledig vertrouwen in Walters oprechtheid.

"Neen, gij niet, vader", antwoordde Dakerlia, eensklaps bedarende, "gij zijt te oud; maar hebben onze jonge ridders dan geen Kerlenbloed meer in de aderen?" "Ah, Dakerlia", riep Bobrecht, "wees zeker, ware ik heden ten hove geweest, ik hadde den onbeschaamden Isegrim mijnen handschoen in het aangezicht gesmeten!"

Hoe gruwzaam is zijn wraak op Isegrim en Bruin en hoe bitter zijn spot over hun ongeluk. Bij zijn afscheid weet hij den haas Cuwaert en den ram Belijn met zich te lokken; den eerste vermoordt hij en zendt den ander met den kop des vermoorden in een zak naar den Koning terug; "er zitten brieven in", zegt hij, "waarvoor de Koning u dankbaar zal zijn". Dat is zijn afscheidsgroet.

Wel zien wij op een enkele plaats dat hij het ridderwezen niet hoog stelt; hij zegt immers dat hij den strijd tusschen Reinaert en Isegrim liever zou zien dan dien "van twee riddren in een perc" . Overigens moeten wij niet vergeten dat er voor zulk eene parodie omstreeks 1375 weinig reden meer bestond; het ridderwezen was niet meer wat het nog in de eerste helft der 13de eeuw was en de ridderpoëzie van de eerste helft der 14de eeuw was grootendeels namaak van de vroegere.

Burchard en Ingelram herkenden hem. Zij liepen hem achterna en huilden als bloedzuchtige tijgers: "Sla dood, sla dood, den snooden Isegrim!" Walter Van Lokeren viel geknield voor den autaar, op het oogenblik dat Burchard hem bereikte en hem met de eene hand bij het haar greep, terwijl hij met de andere zijn zwaard ophief om hem den doodslag te geven.

Men hoorde er niets anders dan het wraakgehuil der strijders, het noodgekerm der stervenden, het geknars der zwaarden en boven dit alles het aanhitsend geschreeuw: "Blauwvoet! Blauwvoet! Isegrim! Isegrim!" dat onophoudend door duizenden monden ten hemel werd geworpen, en als het gebruis eener stormachtige zee met klimmende en dalende kracht over de Markt heen en weder golfde.

"Welnu, dat het eindige, valsche Isegrim! Geene schilden meer!" antwoordde hem Segher Wulf. "Het zij zoo, geene schilden meer; elke slag bijte in het vleesch!" kreet de Leeuw, terwijl hij, door mher Wulf hierin nagevolgd, zijnen beukelaar verre in den krijt wegsmeet. "Zijt gij bereid, Blauwvoet?" "Ik heb dorst naar uw bloed, Isegrim! Achteruit, tot bij de krijtkoorde!" "Welaan!"