United States or Jordan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Twee dienstmaagden, Matelotte en Gibelotte genoemd, die nooit andere namen schenen gehad te hebben, hielpen madame Hucheloup op de tafeltjes de kruiken met blauwen wijn en de spijzen te plaatsen, welke den hongerigen in grof aardewerk werden voorgezet.

Niets ontbrak aan de stormende inneming der herberg Hucheloup; noch de straatsteenen, die uit de vensters en van het dak op de belegeraars regenden, en door hun vreeselijke uitwerking de soldaten woedend maakten, noch de geweerschoten uit de kelders en dakvensters, noch de woede van den aanval, noch de razende verdediging, noch, toen eindelijk de deur zwichtte, de dwepende waanzin der verdelging.

Een werkman bond zich een grooten stroohoed van moeder Hucheloup op 't hoofd, uit vrees voor de zonnesteken, zooals hij zeide. De jongelieden der Kalebas van Aix koutten vroolijk met elkander, als haastten zij zich om voor het laatst hun landtaal nog eens te spreken. Joly, die den spiegel van de weduwe Hucheloup van den wand had genomen, bekeek er zijn tong in.

Men wierp op den heer Mabeuf een langen zwarten omslagdoek van de weduwe Hucheloup. Zes mannen maakten van hun geweren een draagbaar, waarop het lijk werd gelegd, en men droeg het met ontbloote hoofden, plechtig, langzaam naar de groote tafel in het benedenvertrek.

Een trap met valluik in het benedenvertrek voerde naar den kelder. Op de tweede verdieping huisde de familie Hucheloup. De trap, waarlangs men naar deze verdieping ging, was veeleer een ladder dan een trap, die een blinde deur had in de groote kamer op de eerste verdieping. Onder het dak waren twee zolderkamertjes voor de dienstmeiden. Het benedenhuis bevatte de keuken en de gelagkamer.

Terwijl Courfeyrac bezig was met een weinig de herberg af te breken, poogde hij de weduwe herbergierster te troosten. "Beklaagdet ge u niet onlangs, moeder Hucheloup, toen men procesverbaal tegen u opmaakte, wijl Gibelotte uit het venster een bedkleedje had uitgeschud?" "Ja, mijn goede mijnheer Courfeyrac. Ach, goede God, wilt ge mij ook deze tafel op dat leelijke ding zetten?

Daar men niet meer eten kon, regelde Enjolras het drinken. Hij verbood den wijn, en stelde den brandewijn op rantsoen. Men had in den kelder vijftien volle verzegelde flesschen gevonden. Enjolras en Combeferre onderzochten ze. Toen Combeferre weder de keldertrap opging, zeide hij: "'t Is van den ouden voorraad van vader Hucheloup, die in den beginne kruidenier is geweest."

Dit was met houtskool op den muur geschreven. Madame Hucheloup ging van 's morgens tot 's avonds in de volmaaktste kalmte voorbij dit vierregelig vers.

Men at, dronk en tierde er; men betaalde er weinig, betaalde slecht, soms in 't geheel niet, en was er altijd welkom. Hucheloup was een gaarkok met knevel; een kluchtige verscheidenheid. Hij zag er altijd stuursch uit; 't was alsof hij zijn klanten in ontzag wilde houden, hij gromde tegen de lieden die bij hem kwamen, en scheen eerder geneigd twist met hen te zoeken dan hun soep op te disschen.

Een oogenblik later gingen de ontspannen paarden op het toeval af door de straat Mondétour, en de op zijde liggende omnibus voltooide de versperring der straat. Madame Hucheloup was in de grootste ontsteltenis naar de eerste verdieping gevlucht. Zij staarde met strakken blik rond, zonder te zien, en schreeuwde zacht. Haar verschrikte kreten durfden haar keel niet verlaten.