United States or Ghana ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Het dier neemt zijn aanloop en zal zich op ons werpen! Houd koers, Howik, houd koers!" De walvisch had zich werkelijk zoodanig gewend dat hij met den kop naar de sloep gekeerd lag. Daarna de zee met zijn ontzaglijke vinnen doende opbruisen, stortte hij zich vooruit.

"Zonder twijfel," antwoordde bootsman Howik. "Maar dat is nog nooit gebeurd." Wat zouden die goede menschen verbaasd gestaan hebben, als men hun verteld had, dat zoo iets wel degelijk gebeurd was, en dat een zeker Deensch geleerde een hond bezat, die duidelijk een twintigtal woorden uitsprak. Doch tusschen dat en 't geen dit dier begreep van wat hij zei, was een ontzaglijk verschil.

Men moest dus om hem heen varen. De bootsman die deze manoeuvre ten uitvoer bracht, was een zeeman van groote koelbloedigheid, in wien kapitein Hull het meeste vertrouwen stelde. Men had van hem geen aarzeling, noch verstrooiing te vreezen. "Pas op je roer, Howik," zei kapitein Huil.

Nogmaals wist Howik behendig den aanval van het dier te ontwijken door het roer aan boord te gooien. Door drie nieuwe, op het geschikte oogenblik toegebrachte stooten, kreeg het dier drie nieuwe verwondingen. Maar in het voorbijgaan sloeg hij het water zoo geweldig met zijn geduchten staart, dat een ontzaglijke golf de sloep bijna deed omslaan en haar voor de helft met water vulde.

Het was niet onmogelijk dat men ter zijde van het dier komen en het op den geschikten afstand kon harpoeneeren, voordat hij hen opgemerkt had. "Roeit wat zachter, jongens," zei kapitein Hull met gesmoorde stem. "Me dunkt," antwoordde Howik, "dat het grondeltje iets gemerkt heeft! want het spuit minder hard dan straks!" "Stilte! stilte!" hernam kapitein Hull.

In het voorbijgaan raakte hij de sloep even met zijn ontzaglijke rugvin aan, maar met zulk eene ontzettende kracht, dat Howik van zijn bank werd geworpen. De drie lansen die door de schommeling ongelukkig afweken, misten dezen keer haar doel. "Howik! Howik!" riep kapitein Hull, die zelf moeite had te blijven staan. "Present!" antwoordde de bootsman, zich oprichtende.

Kapitein Hull liet hard aan roeien, om hem te naderen en weldra was hij er weder dichtbij. Twee riemen werden opgelicht en twee matrozen wapenden zich, zooals de kapitein het reeds gedaan had, met lange lansen om het dier te treffen. Howik bestuurde nu de boot zeer behendig en hield zich gereed snel af te houden, in het geval dat de walvisch haar plotseling zou aanvallen.

"Opgepast!" riep kapitein Hull. "Laat geen worp verloren gaan! Mikt goed, jongens! Ben je klaar, Howik?" "Klaar, mijnheer," antwoordde de bootsman, "maar een ding maakt me ongerust en dat is dat het dier, na zoo snel gevlucht te zijn, op dit oogenblik zoo stil is!" "Je hebt gelijk, Howik, dat komt me ook verdacht voor." "Laten we op onze hoede zijn!" "Ja, maar laten we vooruit gaan."

De wind was aan het afnemen en de Pelgrim zou slechts zeer weinig afdrijven, terwijl zijn equipage zich in volle zee bezighield. De walvischsloep aan stuurboordszijde werd dus dadelijk gestreken en de vier matrozen bemanden het ranke vaartuigje. Howik reikte hun twee van die lange werpspiesen over, die als harpoenen moeten dienen en daarna twee lange lansen met scherpe punten.

Maar op hetzelfde oogenblik merkte hij dat zijn lange of stuurriem in zijn val doormidden was gebroken. "Een anderen riem!" zei kapitein Hull. "Al klaar," antwoordde Howik. Op dit oogenblik deed zich op slechts weinige vademen van de sloep af een borreling onder het water hooren. Het walvischjong kwam weder te voorschijn. De walvisch zag het en snelde naar hem toe.