United States or Vatican City ? Vote for the TOP Country of the Week !


1322. doot = ongeluk, vgl. Verdam, Mned. Woordenb. II, 296: "Bi aldus ghedaenre dinc so brinct hi sinen here ter doot", zie ook aldaar 297 g. 1326. op een nieu, vgl. van Helten, Vondels Taal I, 154. 1331. werkelik, innerlik, en voor de mensen, schijn, uiterlik voorkomen. 1351. vertrout syn aen, vgl. verloven; Mnederl. sekeren, versekeren, Taal- en Letterbode, II, 18.

Majombe; schijnt later een algemene naam te zijn voor de "oude koude grijze, die een motkas hield, en eêr was mijn vriendin" ... Goeree, Mengeldicht. 262. 21. wiens, relatief bij femin.: algemeen, ook Mndl., vgl. Van Helten, Vondels Taal § 126. 39. hantgespel; castagnetten. Vgl. noot van Cats bij vs. 341.

Vgl. nog Noord en Zuid II, 138/9. 1124. landdrost, waardigheid hoger dan schout; landdrost oefende in naam van de heer de lijfstraffelike rechtspleging uit. Al is de krijghsman doot, Is de krijgsman gedood, dood. Al, versterkend partikel = wel?? doot, oud part. tot adj. geworden, vgl. van Helten, Tijdschr. Ned. Lett. Verdam, Middelned. Woordenboek, 297. Alexander, ed. Franck, p. 421.

384. wort, praesens? ook 726, 727, 731, 732; maar wort praet. bij werden, wert 972, 1093, 1126, 1576, 1801. 407. die, naast dien; passim, vgl. Van Helten, Vondels Taal, § 124; Mndl. Van Helten, Vondels Taal, § 206, en Add. Maar al te veel bloemen staan dag aan dag te pronken; een frisse stengel hebben ze, maar niemand heeft er lust in.

"Wie veel den acker ploeght, wanneer hy is besayt Die breekt sijn eerste werck, en maeckt 't et al bekayt." "Wis soo ghy langer blijft, soo isset al bekaeyt." Over dit woord: Van Wijk-Frank, Etym. Wdb; Gallée, D. Literaturz. 1884, kol. 1340. de Vries, Warenar, 190. Mag. Ned. Taalk. Halbertsma, Letterk. Naoogst I, 64; ook van Helten, Woordafl.-proeven 9 noot. de Woordenbkn.

met vollen mont, vgl.: De vrucht die is te raken, En met een vollen mont op haren tijt te smaken. Vondels Taal, II, § 188. Vgl. 1304. "Dus gaetet vast dat aen den broeck Hanght al de vreughde van den doeck"; sijde, hollands, nu nog, voor sijden. Vgl. Van Helten, Vondels taal I, blz. 106.