United States or Anguilla ? Vote for the TOP Country of the Week !


Uit de Rijnstreek kwam de zoëven genoemde Reinmar van Hagenau naar het hof der Babensbergers te Weenen en charmeerde allen door zijn vreemde koloratuur en niet lang daarna was het Oostenrijk dat in Walther von der Vogelweide de fraaiste liederen der ridderlyriek voort zou brengen.

Die verering van de vrouw in het algemeen, in plaats van »een" vrouw is een spesiaal Duitse vorm van de liefdepoëzie der troubadours, een groot deel van het verschil tussen de Franse en Duitse minneliederen ligt in die verschillende opvatting uitgedrukt. Zoals al gezegd is, trok Reinmar von Hagenau naar Weenen en zijn leerling was Walther von der Vogelweide.

Sedert 1823 worden de vrouwen te Hagenau, in een afzonderlijk gebouw opgesloten. De gevangenis maakt het kan en behoort ook niet anders geen aangenamen indruk. Verbeeld u eene groep gebouwen, die van drie zijden eene binnenplaats omringen, welke aan de vierde zijde door hooge muren is afgesloten. Onder langs dien muur loopt eene galerij, waar een schildwacht met geladen geweer op en neder wandelt.

Andere ridders uit de Rijnstreek en Zwaben zochten hun voorbeelden in Noord-Frankrijk, zo richtte Reinmar von Hagenau uit de Elzas zich voor zijn minneliederen hoofdzakelik naar de Noord-Franse lyriek.

Ook in zijn minneliederen bleef Walther in verbinding met de speellieden en de dansliederen. Offisieel was het zijn werk het hof te amuseren en daarvoor heeft hij zeer zeker de hofminneliederen van zijn leraar Reinmar von Hagenau nagedicht.

In Zwaben en aan de Bovenrijn hadden de Staufen hun eigelik machtsgebied en Frederik Barbarossa resideerde gewoonlik in de Keizerlike Palts, te Hagenau, Gelnhausen of Ingelheim.

Zoo werd in 1570 het dorp Neuburg, bij Germersheim, van den rechter- naar den linkeroever verplaatst; zoo werd nog in het begin dezer eeuw het riviertje de Moder, bij Hagenau, gedwongen om zijn loop met omstreeks twintig mijlen te verlengen, ten einde den Rijn, nabij Fort-Louis, te bereiken.

Het oudste Duitse minnelied staat over het algemeen bij Friedrich von Hausen, Heinrich von Veldeke, Heinrich von Moringen of Reinmar von Hagenau in dezelfde verhouding tot zijn romaanse bronnen als de romans van Hartmann von Aue tot de hunne.