United States or Anguilla ? Vote for the TOP Country of the Week !


Een bepaald voordeel van die heilige plaatsen is nog, dat het een zonde is, hout te kappen van een van de hen omringende boomen. Zoo zijn vaak die graven de eenige groene plekjes tusschen de heuvels en bergen, waar het onverschillige vandalisme van de stammen alle boomen en struikgewas al lang heeft uitgeroeid.

Het was een zoort van grauwe ryger. Zyn bek en pooten waaren zeer lang, en van een zeer donker groene kleur. De laatstgemelde scheenen met breede schubben bedekt te zyn, van eene harde en hoornachtige zelfstandigheid; en de nagels van elken klaauw in het midden der poot waaren getand. Deeze vogel, schoon van de grootte van een gewoon hoen, was zoo ligt als een duif.

De kat kijkt hem met haar groene oogen aan en miaauwt zachtjes, als wilde zij zeggen: krijg ik niemendal? "Wou jij ook wat hebben, ! ! ! Lust jij ook brandewijn?" In Strijkmans oogen vlamt het boosaardig. "Miaauw!" "Wou je 't ook eens proeven, , poes?" "Miaauw!"

MAERLANT was geen hervormer maar toch een vernieuwer en een voorganger; BOENDALE een verdienstelijk volger en behouder. MAERLANT eindelijk was een dichter die, ja, ter wille van zijn volk veel berijmd proza heeft geschreven, maar in wiens werk toch op menige plaats echte poëzie te zien valt als groene loten tusschen het dorre hout. BOENDALE'S poëtisch vermogen was blijkbaar gering.

Och Sanderijn, ende seldi mi Laten dan in dit verdriet, En sal uus mijns ontfermen niet, Dat ic troost van u mochte ontfaen Ende ghi met mi wout spelen gaen Hier neder in dit groene dal, Daer die voghelkine maken geschal Ende die bloemen staen in 't groen, Scone maghet, sender mesdoen Ende al sonder dorperheit?

Er was eens een stroom; een frissche, jeugdige stroom, die eene schilderachtige landstreek besproeide en onderweg rivieren en beekjes in zijnen schoot ontving. Hij vloeide door mooie valleien, omzoomd met wilgjes, die zich in zijne golven spiegelden of dartelde langs groene wouden, die zich hier en daar aan zijne oevers verhieven.

't Was zoo vroeg, dat er nog niemand op was. Liljecrona ging zitten op de groene wipplank voor 't hoofdgebouw en keek naar zijn bezittingen. Lieve hemel, er was toch geen mooier plekje op de wereld. 't Grasveld voor 't huis lag op een zachte helling en was met fijn lichtgroen gras bedekt. Er was geen tweede grasveld zoo mooi als dit.

Wat zal die groene zij mooi branden en hoe zullen de vlammen spelen met heur golvend haar; houd moed knetterende vlammen! steek haar aan, verbrand, verniel haar! Laat de heks verbranden. Vrees niet voor haar tooverspreuken. Er zijn er wel, die levenslang branden voor haar schuld!

Doch, welk eene teleurstelling! Het was niets meer dan een vuile poel van geelachtig, stilstaand water, met een zwarten slijkerigen bodem. Ik had geen moed om van dit water te drinken, en haastte mij den fraaien weg weder op te zoeken, dien ik verlaten had. Een weinig verder voerde deze weg mij door een prachtig bosch van doumpalmen, hier en daar met frissche groene grasperken afgewisseld.

Zijn voet verdween in een waren korf van groene boomen, waaronder ik olijfboomen, vijgeboomen en wijnstokken met purperen trossen onderscheidde. Zoo zagen de noordelijke gewesten, ik moest het wel bekennen, er niet uit.