United States or Finland ? Vote for the TOP Country of the Week !


Alle onnutte en verwarring barende bijvoeging van veelvuldige klinkers, waarin GIJSBERT JAPIX zich wel eens te buiten ging, is daarbij vermeden; de letters, welke in ieder woord, krachtens zijnen aard en grondvorm, behooren, hoewel in de uitspraak onderdrukt of weggelaten, worden daar meerendeels aan hetzelve terug gegeven; in het kort, de taal eenparig zoo geschreven, wordt voor den taalkundigen Nederduitschen aanschouwer klaar en bevattelijk.

Hja binne murg in kuwten quyt, zij zijn merg en kuiten kwijt, zegt Gijsbert Japix van de lichtmissen in de steden. Wie zijne kuiten had verspeeld kon als man niet meer optreden in de res venerea. Aan krulhaar verbond men niet zoo zeer het denkbeeld van dadelijke kracht als wel van wulpschheid, zoodat iemand met krulhaar als bijzonder proclivis in venerem geacht werd.

JAN ALTHUYSEN, heeft, in het 2de deel zijner Rymlery, de 150 psalmen DAVIDS, in Friesche berijming, opgenomen, doch alleen die, welke door GIJSBERT waren overgeslagen, zelf berijmd, en de door dezen berijmde, op hare plaats, tusschen de zijne in laten drukken, beider werk door naamsonderteekeningen onderscheidende.

Daar werd hy door Hertog Aelbrecht belegerd, en genoodzaakt zich by verdrag over te geven. Maar kort was de rust, welke Heusden genoot. Toen in 't zelfde jaar Delft zich aan den Graaf moest onderwerpen, namen eenige Edelen, die den opstandelingen hulp hadden geboden, en waaronder Gijsbert van Nyenrode en Jan Kervena genoemd worden, de wijk naar Heusden en verschansten zich op 't slot.

Deze beide stukjes zullen ons weinig leeren, misschien hebben zij nog eenige waarde, als bevattende taalproeven, die eene eeuw ouder zijn dan GIJSBERT JAPIX. Doch aan deze ontbreekt het ook overigens niet. Echter is het fragment ongetwijfeld van eene veel ervarener hand, dan het eerste stuk, en bevat over de uitspraak der vokalen eenige niet onbelangrijke opmerkingen.

Nogtans had Friesland het voorregt, in den Prefekt JAN GIJSBERT VERSTOLK een bestuurder te vinden, wiens wijsheid en gematigdheid vele bezwaren der Fransche regering verzachtte, en die daarvoor belooning vond in de algemeene hoogachting, in stede van den haat en den vloek, welke elders op de hardvochtige en wreede handlangers des tirans rustten.

Daar hebt gij, van 't Weeshuis, Nicolaas Van Campen, den bouwmeester, Cornelis Jan Witsen, Willem Van Loon en Guillaume Lindemone; van 't Oude-Mannenhuis Tijmen Jacobsz. Hinlopen, die, evenals zijne geheele talrijke familie, veel met Vondel opheeft, en hem dikwijls te Eikhof op zijn buitengoed bij Bussum noodigt; voorts Gijsbert Michielsz. Hoppesack, Dirk Aertse Koek en Jan Michielsz. Blaeuw.

Ook hen zullen wij onze opmerkzaamheid niet onwaardig keuren, die in lateren tijd, of nog heden ten dage, hunne pen, in rijm of onrijm, aan de Friesche taal hebben gewijd; al moge JAN ALTHUYSEN het talent niet bezitten, om ons hart te treffen, ja, al moesten wij hem alle aanspraak op den naam van dichter ontzeggen, toch zullen wij het hem dank weten, dat hij, honderd jaren na GIJSBERT, ons van den toestand der volkstaal, in zijne eeuw, een blijk heeft achtergelaten; al mogten wij het dwaasheid achten, dat hij het gewaagd heeft, zijne berijmde psalmen naast die van GIJSBERT te doen drukken, en al scholden wij hem gaarne de moeite kwijt, om beider werk door naamteekening te onderscheiden , toch zal het ons aangenaam zijn, de taalproeven uit het midden der 18de naast die uit het midden der 17de eeuw voor oogen te mogen zien.

Voor zoo verre dan onze GIJSBERT JAPIX mag gehouden worden voor den vertegenwoordiger van den staat van het Landfriesch dialect, zoo goed en kwaad, zuiver en vermengd, oorspronkelijk en afgesleten, als het zich in het midden der 17de eeuw vertoonde, even zoo ver mag EPKEMA voor den naauwkeurig grammaticalen beschrijver van dat dialect gelden, in wiens arbeid echter de historische studie der zuiver Oud-Friesche bronnen te veel wordt gemist.

De tweede, ons bekende, poging, om eene grammatica te leveren, is van den geleerden ECCO EPKEMA, den verdienstelijken uitgever van GIJSBERT JAPIX; doch het is er verre van daan, dat deze zoude zijn ingerigt op den voet, dien wij ons hebben voorgesteld; niet de Friesche taal in hare volle uitgebreidheid, alleen het Landfriesch vinden wij hier geschetst, en dan nog maar het Landfriesch, zoo als GIJSBERT JAPIX dat schreef.