United States or Sint Maarten ? Vote for the TOP Country of the Week !


Had lang aan 't eenzaam noord aan 't steigren van 't gebergt, De berggeit op de kruin des standmuurs nageklommen. Het, is moeielijk te zeggen, wat de dichter, met het woord "standmuur" gemeend heeft. Da Costa legt het uit: "steil opgaande hoogte"; zooals hij zich in zijn briefwisseling met mr.

Israël onbezorgd Heeft God tot eenen Schild en tot een vaste Borgt, Den grootsten Kapitein; dien Hij wil overvallen En baat geen preuts gebergt' van opgeworpen wallen, Noch diepe vesting van een grondelooze zee, Noch bogen, noch geflits, noch zwaarden uit der scheê, Noch vele wapentuig, noch 's werelds oorlogsheiren In een slagordening en mochten zich verweeren Voor zijnen sterken arm, die naauw verheven schier Om strijden, al omvlecht is met den lauwerier.

Zóó sluipt het eerste glinster-sprankje nat uit woudenrijk gebergt, en babbelt zacht waar kreekels sjirpe' op stilbezonde weide. Heeft dan ook uw geweld'ge ziel geleeden dat allerteerste, allerzoetste leed?

Aristomachus knikte toestemmend, en Phryxus las ten tweeden male het antwoord van de Pythia: Als van 't besneeuwd gebergt een ruiterschaar komt dalen In 't effen land, door vruchtbaar nat gedrenkt, Dan voert de ranke boot u, moe van 't ommedwalen, Waar 't vreedzaam oord den zwervling ruste schenkt, En van de vijf moogt gij in 't eind verwerven, Wat gij zoo lang met rouw in 't hart, moest derven.

Wat beloofde de godspraak mij? 'Als van 't besneeuwd gebergt een ruiterschaar komt dalen In 't effen land, door vruchtbaar nat gedrenkt, Dan voert de ranke boot u, moe van 't ommedwalen, Waar 't vreedzaam oord den zwervling ruste schenkt; En van de vijf moogt gij in 't eind verwerven Wat gij zoo lang, met rouw in 't hart, moest derven. »Thans wordt vervuld, wat de god mij heeft toegezegd.

Hoor wat de priesteres u verkondigt: Als van 't besneeuwd gebergt een ruiterschaar komt dalen In 't effen land, door vruchtbaar nat gedrenkt, Dan voert de ranke boot u, moê van 't ommedwalen, Waar 't vreedzaam oord den zwervling ruste schenkt. En van de vijf moogt gij in 't eind verwerven Wat gij zoo lang, met rouw in 't hart, moest derven.

Toen schoot, uit 't Heiligdom dier heldre spanning, de berg-storm los, als een verwoede hond, zoodat 'k moest grijpen 't ijsveld waar ik stond, en dreef mij neer naar 't land van mijn verbanning. Als bij het toornen van een reus, getergd, fronsten zich de wolkbrauwen van 't gebergt.

Broeder, die reist in kalm genucht, Zalige bol van land en lucht, Gelijk een straal schoot gij een Geest tot mij, Die mijn bevrozen lijf doorklieft Met warmte als van een vlam, en liefd' En geuren stuwt en diepe melodij, Door mij, door mij! Heil! heil! hoe mijn gespleten vlammenkraatren, De holen van mijn hol gebergt, en jublende fonteinen, Lachen met onbegrensd en onuitbluschbaar schaatren!

Tot iedere vermaarde zuil en toren rotsgelijk, Paleis en obelisk en tempel plechtig-rijk, Mijn keizerlijk gebergt bekroond met wolken, vuur en gloeden, Mijn zee-gelijke wouden, ieder sprietje, en iedre bloesem, Die de eerste koestring en zijn graf vindt in mijn boezem, Waren vertreên tot zielloos slijk door uw geweldge woede,

De breede zee met witbeschuimden zoom, zilv'rig beglansd door vluchtige lichten, 't kantig gebergt, gloedrood in zonnevonken, wat zijn ze, dan Uw droomgedichten? Gij denkt hem éve' en eeuwig pronken de groote maaksels voor der schepslen oog. Het vaste veld, de luchte wolkenboog,