United States or Nepal ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar de heer Fridriksson, professor in de natuurwetenschappen aan de school te Reikiavik, was een innemend man, wiens medewerking ons zeer te stade kwam. Deze zedige geleerde sprak slechts ijslandsch en latijn; hij bood mij zijne diensten aan in de taal van Horatius, en ik gevoelde, dat wij geschapen waren om elkander te begrijpen.

Voorzeker, uit het voorkomen van dien man zou ik nooit zijn beroep van jager opgemaakt hebben; hij moest wel het wild niet verschrikken, maar hoe kon hij het betrappen? Alles werd opgehelderd, toen de heer Fridriksson mij vertelde, dat die bedaarde man slechts een "jager van eiderganzen" was, een vogel, wiens dons den grootsten rijkdom des eilands uitmaakt.

Het was een kostbaar document voor een delfstofkundige. De laatste avond werd doorgebracht in een vertrouwelijk praatje met den heer Fridriksson, voor wien ik eene levendige sympathie had opgevat; op het gesprek volgde een vrij onrustige slaap, voor mij ten minste. Te vijf uur des ochtends werd ik wakker door het gehinnik van vier paarden, die onder mijn venster fier trappelden.

Mijn oom, die reeds lid was van een honderdtal geleerde genootschappen, nam het aanbod zoo goedgunstig aan, dat de heer Fridriksson er door getroffen werd. Deze hernam: "Wees nu zoo goed mij de boeken op te noemen, die gij in onze bibliotheek gehoopt hadt te vinden; misschien zal ik u dienaangaande inlichtingen kunnen geven." Ik zag mijn oom aan. Hij aarzelde om te antwoorden.

Die deftige, onverschillige en stilzwijgende man heette Hans Bjelke; hij kwam op de aanbeveling van den heer Fridriksson. Hij was onze aanstaande gids. Zijne manieren staken merkelijk af bij die van mijn oom. Toch werden zij het gemakkelijk eens. Geen van beiden zag op het geld; de een was gereed om aan te nemen wat men hem bood, de ander om te geven wat hem gevraagd werd.

"Ja!" sprak hij, "mijn besluit is door uw gezegde bepaald; wij zullen beproeven dien Sneffels te bestijgen, misschien wel zijn krater te bestudeeren!" "Het spijt mij zeer," antwoordde de heer Fridriksson, "dat mijne bezigheden mij niet toelaten mij te verwijderen; ik zou u met genoegen en nut vergezeld hebben."

Dat raakte rechtstreeks zijne plannen. Na eenig nadenken besloot hij echter te spreken. "Mijnheer Fridriksson!" zeide hij, "ik wilde weten, of gij onder de oude werken ook die van Arne Saknussemm bezit?"

De heer Fridriksson was niet onder de gasten; ik vernam later dat de gouverneur en hij overhoop lagen over eene zaak van bestuur en elkander niet bezochten. Ik had dus geene gelegenheid om een woord te begrijpen van hetgeen op dit half officieele maal gesproken werd. Ik merkte alleen op, dat mijn oom den ganschen tijd door praatte. Des anderendaags den 15den, waren de toebereidselen afgeloopen.

"Ik zie, dat gij hem goed kent." Mijn oom was buiten zich zelven van vreugde, toen hij zoo over zijn held hoorde spreken. Hij verslond den heer Fridriksson met de oogen. "Welnu!" vraagde hij, "zijne werken?" "Ach! zijne werken bezitten wij niet." "Hoe! op IJsland?" "Zij bestaan noch op IJsland noch ergens anders." "En waarom niet?"

Ik beproefde mijne denkbeelden weder op aardsche zaken te leiden. Met moeite slaagde ik er in. Hamburg, het huis in de Koningstraat, mijn arme Gräuben, de geheele wereld, waaronder ik verdwaald was, alles ging in een oogwenk voorbij in mijne verwarde herinneringen. Ik zag in eene levendige zinsbegoocheling de voorvallen op de reis, den overtocht, IJsland, den heer Fridriksson, den Sneffels terug!