United States or Ireland ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zie verder SCHOTANUS, 180; WINSEMIUS, 202; FOEKE SJOERDS, III 384; Tegenwoordige Staat, I 492. Men is gewoon laag te vallen op de ruwheid der Friezen in hunne oorlogen; maar van zulk een gruwel heeft de Friesche geschiedenis geen voorbeeld. Rampzalig de eeuw en het land, waarin zelfs eene Vorstin zich zóó kon verlagen, en zich straffeloos vergrijpen aan het leven en de bezittingen van weerloozen!

Bij gebrek van een ordelijken maatstaf was de grondbelasting tot dusverre zeer onevenredig geheven. Naar dezen maatstaf werden bovendien vele omslagen ten behoeve van het onderhoud van zeedijken en andere openbare werken geheven. Zie Charterb. II 13; SCHOTANUS, Kronyk, 497; FOEKE SJOERDS, Beschrijving, I 881; Tegenw. Staat, IV 338; GRATAMA, Gelukkige toestand van Friesland, Harl. 1795, 32.

Een der meest verdienstelijke onderwijzers uit de vorige eeuw, FOEKE SJOERDS te Ooster-Nijkerk, die zich door onderscheidene historische werken beroemd maakte, heeft in een zijner geschriften van den toestand van het schoolwezen, dat »uit hoofde van de weinige bekwame Schoolmeesters en hun armoedigen staat aan eene algemene veragting was bloot gestelt," een tafereel opgehangen, hetwelk ons met bedroeving vervult . In weerwil de Staten in 1580 reeds bepaalden, dat de geestelijke goederen ook tot onderhoud van scholen en onderwijzers zouden worden aangewend, was de bezoldiging zoo gering, dat er nog in 1768 weinige dorpen waren, waarin de onderwijzers, boven woning, tuin en een gering schoolgeld, meer dan 100 of 150 Gld. inkomen genoten.

Ja, te midden dier volksbewegingen en overstroomingen stonden zij daar, als de krachtige eik in het woud, die de stormen tart en door den stroom der wateren niet ontworteld wordt" . Het verbond van 1430, in het Vriesch Charterboek, I 494, schijnt een der laatste sporen dezer vereeniging te zijn. Zie Aant. 9. Zie Vriesch Charterb. I 94; FOEKE SJOERDS, Jaarb.

Verder kent men nog: Foeke, foeke, langesjtaaf, Gêftj mich ei sjtök van 't vräkesgaat; Ich höb al zoo lang mitte foekepot geloupe, Ich höb gei gellj òm brood te koupe, Dei, dei, dikje dikje dei, Gêftj mich ei centje, dan goa ik voorbij.

Op dit door de groote gevolgen zoo belangrijke punt wordt door den Heer Rengers bijzonder gedrukt. Het is ook vermeld bij van Doorninck en Nijhoff, Bijdragen, I 66, boven aangehaald. De hoofdbepalingen der vrijheid zijn medegedeeld door Foeke Sjoerds, Alg. Beschrijv. I 391, volgens Emmius, 71 en de Oudheden en Gestichten, I 22.

Over de Friesche kerken en kloosters kan men uitvoeriger berigten vinden in: SCHOTANUS, Beschrijvinge end Chron. 298; Oudheden en Gestichten, I 24 en verv.; FOEKE SJOERDS, Beschrijving, I 64, 635; Tegenwoordige Staat, I 32, 251, 434; VAN HALMAEL, in het Friesch Jierboeckjen foar 1834, XV, en de Lijst der Kloosters achter het Stamboek van den Frieschen Adel; VAN LEEUWEN, Aantt. op it aade Friesche terp, 395, 405, 440.

Met opgave van al de bijzonderheden is dit onderwerp uitvoerig behandeld in het vierde deel van den Teg. Staat, bl. 273. Zie ook FOEKE SJOERDS, I 265, II 452; Regist. der Staats-res. op Dijken, enz. Het Kerkbestuur.

V 112, 172, 262, 263, 264, 268, 435, 585, 1204; Reg. Staats-res. 538, 859; SCHOTANUS, Beschrijv. 266; FOEKE SJOERDS, Beschrijv. I 258; Teg. Staat, III 396; VAN LEEUWEN, Watervloed, Inl. 52. Het octrooi van 1557 en daarop gevolgde stukken vindt men in het Prov. Archief, Lands Dijkagieboek, kopij 131-150.

De hoofdbron van de geschiedenis dezer invallen is thans het belangrijke werk van Dr. J. H. VAN BOLHUIS, de Noormannen in Nederland, Utrecht 1834, 2 st. Zie mede omtrent het vermelde, behalve onze Kronyken op vele plaatsen, MOLHUIJSEN, in NIJHOFF'S Bijdragen, VII 182; BOSSCHA, Neêrlands Heldendaden, I 22; FOEKE SJOERDS, Jaarboeken, III 224 enz.