United States or Bermuda ? Vote for the TOP Country of the Week !


Eene week daarna zag men dus Justus Eykendaal gepakt en gezakt een achterkamertje betrekken bij eene weduwvrouw, wier huisje even buiten de kom van het dorp aan den straatweg gelegen was. Met deze schikking had Van Meppen juist bereikt wat hij beoogde: dit namelijk, dat er bij den dichterlijk-broederlijken omgang tusschen Justus en Marieken ééns voor goed een stokje was gestoken.

Een oogenblik stond hij bedremmeld: hij vreesde dat al die menschen zouden omzien, en met een honend lachje hem als toeroepen zouden: »Zoo, Eykendaal, brave jongen! kom je óók eens naar de dames kijken?" Doch niemand wijdde hem de geringste aandacht.

Want in dat boek in dat hartje wil ik zeggen had hij zooveel liefs kunnen lezen; en om de zegelen er van te ontsluiten, was ook geen wonderdier noodig met zeven hoornen en zeven oogen. Och neen! Een eenvoudige ondermeester had ze verbroken. Justus Eykendaal kende bladzijde bij bladzijde van buiten.

Een vierde van eene eeuw geleden woonde er in dit dorp een jeugdig ondermeester, die van zijnen vader den onbezoedelden geslachtsnaam Eykendaal, van zijne moeder den welluidenden persoonsnaam Justus, en van hen beiden te zamen een gezond en welgevormd lichaam benevens een helder hoofd en een gevoelig hart ontvangen had.

Denk er aan, als de beurt aan mij komt: het parool is =Hildegarde=!" De volgende dag was een zondag. Meester Van Meppen had zich de ontspanning veroorloofd van een bezoek bij Sa Majesté son très-cher frère den schoolmonarch van Berkel en Rodenrijs. Bij gevolg was Justus Eykendaal de aangewezen persoon om bij ochtend- en middagbeurt in de kerk het orgel te bedienen.

Ten overvloede had Van Meppen tegen Justus Eykendaal nog eene andere en meer ernstige grief.

Er zijn ridders die zich reeds den hemel te rijk voelen, wanneer Dulcinea de weergalooze hun veroorlooft eenen handschoen voor haar van den grond te rapen, of hen begenadigt met een hoofdknikje ten antwoord op hunnen nederigsten groet. Van deze stroopbloedige soort had Justus Eykendaal tot vervelens gelezen; maar hij behoorde tot haar geenszins.

Nu en dan sloeg zij de oogen peinzend op. Het laatste avondgloren achter de twee Delftsche torens legde over hare wangen zijnen weerglans van karmijn. Opeens hoorde zij eenen voetstap naderen. Een jonge man trad behoedzaam om den hoek van den kerkhofmuur heen. Justus Eykendaal stond vóór haar. Wanneer men eenzaam zit, en een goed oud vriend.... Maar hoe nu!

Alvorens met de geschiedenis van dezen onstuimigst bewogenen zondag in de jeugd van Justus Eykendaal voort te gaan, moet ik met juistheid het tijdstip bepalen, waartoe wij thans gevorderd zijn. De tweelingwijzer van de Hillegersbergsche torenklok hield ongeveer het midden tusschen de cijfers zeven en acht.

Wat deed er Marieken zoo van kleur verschieten? Wat zette er haar hartje zoo aan het bonzen, dat zij hare hand zich in de zijde moest drukken?.... Was Justus Eykendaal temet haar goede vriend niet langer? Kon hij haar vreemd geworden zijn, wellicht? Vreemd? ja en neen. Vreemd van aangezicht, neen: want dagelijks nog zag zij hem komen en gaan. Maar vreemd van hart, ja.