United States or South Sudan ? Vote for the TOP Country of the Week !


De waereld scheen mij zoo droef-bevolkt en de weg der menschen zoo'n harde baan, dat ik meende wel altijd zorgen-bewolkt en kommer-beladen door 't leeven te gaan. Maar ik schepte een licht verblijden uit een bronwel booven de tijden, daarmee wil ik voortaan enk'len der aandachtigsten besprenklen,

Wat antwoordt Andronicus op dit voorstel? TITUS. Marcus, mijn broeder! de arme Titus roept. Ga, lieve Marcus, naar uw neef, naar Lucius; Vraag bij de Gothen, waar hij is, en zeg hem, Dat ik hem spoedig bij mij wensch te zien, Verzeld van enk'len der voornaamste Gothen; Hij leeg're zijne krijgers waar zij zijn. Meld, dat de keizer, met de keizerin, Eet in mijn huis, en hij met hen moet spijzen.

TOEN DACHT IK: Moog gij, mijn levenswerk, zijn als die zalen, Waar men van anderen tot zich zelven keert, En de echo's op geen enk'len voetstap falen, Of 't leven telkens nieuw te leven leert. Laat elk, met eigen leven, door U dwalen, Wil, waar zijn tijd, als mij, zijn ziel bezeert, Hem dit tot troost in zang na zang herhalen: Schoonheid verwint, die 't Schoone sterk begeert.

Gun mij als loon een enk'len teed'ren blik; Om kleiner gunst kan ik u toch niet smeeken, En minder nog dan dit kunt gij niet geven. Is dit een droom, wat ik daar zie en hoor? Leen, Liefde, mij 't geduld om kalm te blijven. SILVIA. Ellendige en onzaal'ge, die ik ben! PROTEUS. Ellendig waart gij, jonkvrouw, eer ik kwam; Doch door mijn komst heb ik u heil gebracht.

Daarom, ga heen; houd niet meer bij mij aan. PROTEUS. Wat waagstuk zou ik, hoe de dood ook dreigde, Niet voor een enk'len zachten blik bestaan! O oude vloek der liefde, dat den man De vrouw, die hij bemint, niet minnen kan! SILVIA. Dat Proteus, die hem mint, niet minnen kan!

Gij schopt mij weg, hij schopt gewis mij weer, Als ik dat uit zal houden, zoo naai mij eerst in leer. LUCIANA. Foei, wat misvormt de gramschap uw gelaat! ADRIANA. Wis zit hij bij het een of ander liefje' en praat, Terwijl ik naar een enk'len lach verlang. Ontnam reeds rimp'lige ouderdom mijn wang Haar boeiend schoon? Wie heeft het mij geroofd, Dan hij? Is geest en scherts in mij verdoofd?

Aan 't werk nu, komt! Gij, Marcus, goede schutter, Ad Jovem, die voor u; hier ad Apollinem; Ad Martem, die voor mij; Hier, knaap, aan Pallas; aan Mercurius deze; Deze aan Saturnus, vriend, niet Saturninus, Want dat waar' zeker schieten in den wind. Vlug, knaap; gij Marcus, schiet, zoodra ik 't zeg. Nu, op mijn woord, ik schreef niet te vergeefs. En liet geen enk'len god onaangeroepen.

THURIO. Mijn Silvia daar! de mijne! VALENTIJN. Thurio, terug, of gij omarmt den dood. Blijf buiten het bereik van mijnen toorn. Noem Silvia de uwe niet, want, zoo gij 't waagt, Geheel Milaan beschermt u niet. Hier staat zij; Nu, waag het, roer haar met een vinger aan, Mijn liefste met een enk'len ademtocht! THURIO. Heer Valentijn, zij is mij onverschillig.