United States or Albania ? Vote for the TOP Country of the Week !


Doch doe dit zoo behendig, beste vorst, Dat niemand ooit vermoedt, dat ik het aanbracht, Want liefde jegens u, geen haat voor hem, Dreef mij, dit plan mijns vriends u te openbaren. HERTOG. 'k Geef u mijn woord, hij zal het nooit vermoeden, Dat gij mij een'gen wenk gegeven hebt. PROTEUS. Vaarwel, mijn vorst; ik hoor hem daar reeds komen. HERTOG. Zoo, Signor Valentijn, waarheen zoo ijlings?

Ik heb besloten, dat gij een'gen tijd Met Valentijn aan 's keizers hof zult toeven; Wat hem wordt toegelegd door zijn verwanten, Diezelfde som ontvangt ook gij van mij. Wees gij nu morgen voor de reis gereed; Geen tegenwerping; 't is mijn vaste wil. PROTEUS. Zoo snel, heer, kan ik niet reisvaardig zijn; Ik bid u, overweeg een dag of twee.

HERTOG. Voorwaar, hij is, rechtvaardigt hij uw lof, De liefde waardig van een keizerin, En in eens keizers raadzaal op zijn plaats. Welnu, die edelman kwam juist tot mij, Door mannen van gezag mij aanbevolen, Om een'gen tijd te toeven aan mijn hof. Ik denk, dat u die tijding welkom is. VALENTIJN. Als iets mij hier te wenschen bleef, hij was 't. HERTOG. Zoo heet hem naar zijn waarde welkom hier.

PROTEUS. Hier is mijn hand, als pand van eeuw'ge trouw; 8 Glipt mij op een'gen dag een uur voorbij, Waarin ik niet om u, mijn Julia, zucht, Dan straffe voor vergetelheid in liefde Mij 't volgend uur met zware ramp en nood! Mijn vader wacht mij reeds; neen, antwoord niet! Het is nu vloed; 'k meen niet uw tranenvloed; Die vloed zou mij voorbij mijn tijd doen toeven. Julia, vaarwel!

DERDE BANDIET. Weet, een'gen onder ons zijn edellieden, Die de overmoed der teugellooze jeugd Uit de gemeenschap stiet van eerb're lieden; Zoo werd ikzelf verbannen uit Verona, Wijl ik beproefde een jonkvrouw daar te schaken, Die rijk was en den hertog na verwant. TWEEDE BANDIET. En ik uit Mantua, om een edelman, Wien ik in drift een dolk in 't harte stiet.

Dus hoor nu, Hermia; Ik heb een moei, die weduwe is: zij woont Op zeven mijlen afstands van Athene; Zij is van groot vermogen, kinderloos, En zij beschouwt mij als haar' een'gen zoon. Daar huw ik u, mijn lieve Hermia, En daarheen kan de felle Atheensche wet Ons niet vervolgen.