United States or Romania ? Vote for the TOP Country of the Week !


Drikus, de boerenjongen, bleef snorken, eerst de milde warmte, daarna de barre kou ten spijt, ja, hij ontwaakte zelfs niet, toen er drie eikels op zijn neus vielen. Toch had hij wakend bewustzijn genoeg een ondeelbaar deel eener seconde om zich te verbazen, dat er eikels daalden in de vroege lente, een tijd, die meer is aangewezen op het moeizaam zetten, dan wel op het rijpen der vrucht.

Drikus durfde niet omhoog te zien, en toch kon hij er niets aan doen, dat zijn nekspieren zich kromden en hij zijn hoofd ophief. O ijselijkheid! Aan den hemel reed een gloeiende koets, getrokken door twee zwarte bokken met knoestige hoornen en in hun razende vlucht klapwiekten de vleermuis-vleugelen, die uit de zijden der spookdieren schoten. In den wagen zat een dame in witten mantel.

Drikus had nog net den tij d, om zich achter een struik te verstoppen. Reeds was de juffrouw zonder kop uitgestapt, en vlug liep ze op den ketel toe. Zij nam er het deksel af, maar eensklaps wendde zij zich om, en liep tot Drikus' schrik recht naar den struik. Ze wierp het witte gewaad van zich, en zoo zag de jongen haar bloedrood lichaam, dat eindigde inden afgesneden strot.

Drikus en Hannes, zij beidden ongeduldig, en ook voor hen werd het ongeduld beloond: immers, de eeuwigheid lokt het heden in haar afgrond, en alle tijd valt hierin geruischloos terneder. De Dinsdag kwam, en de twee kornuiten begaven zich tezaam op weg, de lippen vast op-één geklemd, om zich in het zwijgen te oefenen.

"Stil!" beval de juffrouw zonder hoofd, "en luister naar mij." Drikus stond bevende voor haar. "Het was in tijden van oorlog, dat ik gedood werd, maar vóór dien heb ik mijn goud en mijn juweelen in drie kisten geborgen, en ze onder de aarde begraven, hier op deze plek. Neem dit berkenrijsje en plant het, opdat gij niet vergeten kunt, waar het is!

Eeuwen geleden is ze door de burgers dier stad aangevallen, en zonder absolutie gestorven. Wee hem, die haar op Woensdag of Vrijdag ontmoet! Gelukkig was het een andere dag, dat Drikus bij de ruïne lag te slapen! Nauwelijks was de klok van middernacht uitgeslagen, of hij ontwaakte door een allervreemdste hitte, dichtbij hem. Hij richtte zich op, en wreef zich over zijn oogen.

Hij was er zeker van, dat hij de schat zou bereiken, en eensklaps hoorden zij, dat de schoppen stieten tegen een kist. Hannes sprong van vreugde in de hoogte. "Drikus! daar zit de heks," schreeuwde hij. Klingeleklingekling! de geldstukken hadden haast, om weg te komen, diep, diep, dieper in den grond, al maar zinkende, zóó ver weg ten laatste, dat 't gerinkel niet meer te hooren was.

Daar begon het in den ketel te broddelen en te pruttelen en te sissen en te zieden, en de damp kwam eraf, niet aangenaam-riekend als wanneer tante Trees pannekoeken bakte, doch het stonk zonder genade. "Hatsji!" zei Drikus. "Hatsji! Hatsji!" Boven tegen den hemel begon het te rommel-donderen. De wilde wind woei en teisterde de takken der boomen.

Ze droegen fonkelende spaden op den rug, en ze voelden zich gelukkig als menschen, die in de toekomst hun vertrouwen stellen. Ze vonden alras het berkenrijsje, en Drikus trok het uit den grond. Vroom begonnen ze te delven in de gewillige aarde. "Zeven, zeven, zeven voeten," zong het in Drikus' ziel.