United States or Peru ? Vote for the TOP Country of the Week !


Waren dat geesten die daar doolden of de dwaallichtjes van een ziltig oud kerkhof? Doch telkens na een poos, wenden de ogen aan die duisternissen en ging men de mensch-fantomen erkennen.

Zermah bleef plotseling stil staan. Neen, ditmaal vergiste zij zich niet. Een woedend geblaf werd onder het geboomte van het woud vernomen en naderde, naar het geluid te oordeelen, zeer snel. Zermah herkende de stem van het dier, die zij zoo dikwijls gehoord had, wanneer de beide speurhonden rondom het blokhuis in de Zwarte Kreek doolden.

En met Ysabele dwaalde Gawein over de wallen en langs de grachten, de twaalf poorten nu in vredestijd open, zoodat zij de eene poort in, de andere poort uit, dwaalden en doolden, terwijl in den hof voor den burcht de oude Koning behagelijk zat onder de linde in den gezeefden zonneschijn te knikkebollen....

Hoe langs hoe meer dampte de violette nacht de vallei vol. Onder Johan's tam-gaande voeten verzonk de straat, die aanschokken bleef als met wiegetred zijn slaapzieken wandel, voortvloeide onder de andere wandelaars, de weinigen die, vreemde en verstorven wezens, doolden, gingen.

Ze hadden allebei terzelfdertijd 't gevoel van deze vreeslijke alleenigheid, en hun voet schoof schuchter door de krakende sneeuw. In zijstraten en bewoog insgelijks geen levend bedrijf van menschen, en 't was alsof ze doolden in een doode stad, zoo tertende naast mekaar op zinkenden grond, waar nievers het speur van stappen was achtergebleven.

Zodra de uitheemse plunderaars alles wat op de zolder van enige waarde was, geroofd hadden, gingen zij ten huize uit en liepen naar andere plaatsen dezelfde verwoesting hervatten. De rampzalige Burgers die nu uit hun woningen verjaagd waren, of in dezelve niet meer dorsten blijven, doolden als verloren in de straten en werden door de Fransen met alle smaadwoorden bejegend.

Wij doolden om: haar starende oogen blonken, Een blijde glimlach glinsterde om haar mond, ’t Was, of me aan haar geheel een leven bond... Zij oogde naar de kim van purpervonken: Mathilde! ik heb u lief... Zoo waar die kammen Te morgen weêr in purper zullen vlammen, Wordt gij bemind... Gij zijt zoo godlijk-schoon!...

De plundering duurde reeds een volle week; ridders en landsknechten doolden door Rome, zwelgend en brassend, met de wapens zwaaiend, op zoek naar de kardinalen, roepende en tierende, dat zij hen allen derwijze verminken zouden, dat geen hunner ooit paus zou worden.

Aangenaam en helaas, al te spoedig vlogen dagen en weken voorbij ... de kooplieden verlieten de stad en Klaas en Jan bevonden zich weldra zonder werk of brood, verlaten, alleen op de wereld. Hoeveel moeite zij zich ook gaven, te Thorhout vonden zij geene bezigheid. Zij verlieten de stad, doolden over heiden en in sparrebosschen, bedelden van dorp tot dorp.

Op zekeren kouden namiddag hadden zij in de prachtige S^t-Maartenskerk gebeden, gerust en geweend. Maar de avond viel, de kerk moest gesloten worden en, zonder schuilplaats voor den nacht, doolden de twee vrienden door de straten. Tegen middernacht verborgen zij zich in het somberste hoekje van het groote kerkportaal.