United States or Philippines ? Vote for the TOP Country of the Week !


.... greep Carpoforus den leeuw bij zijn muil, en scheurde hem zijn muil in tweeën.... En de leeuw brulde, maar we hebben allemaal zóo hard geklapt, dat je den leeuw niet meer hoorde. Toen lag de leeuw dood, met een slappen staart tusschen zijn pooten en een open gescheurden muil! Cecilianus! riep Carpoforus. Kom toch eens hier! Kom toch eens hier, Cecilius! riep Colosseros.

En toen pakte hij den leeuw, die zich op hem wilde gooien, bij den strot en toen worstelden ze samen, net als worstelaars. Het was vreeselijk; ik was zoo bang voor Carpoforus.... En toen? Nou, toen stonden ze weêr samen op. De leeuw stond als een mensch op zijn achterpooten. En toen worstelden ze weêr. En toèn, stel je toch voor.... Toen....??

Dat is me onmogelijk, zei Plinius; vraag mij iets anders.... Verzin iets, dat je gaarne zoû hebben. Ik weet niet.... Verzin iets, drong Plinius aan. De knaap bedacht zich. En zeide toen: Carpoforus.... Wil je Carpoforus nu en dan eens bij je hebben? Ja, zeide de knaap. Hij zal bij je komen, Cecilianus, beloofde Plinius.

En Colosseros, zei Cecilius.... En Carpoforus, zei Cecilianus....

Vaarwel, en groet Cecilius voor me.... En hij naderde den verbaasden knaap en kuste hem op het voorhoofd. Toen verwijderde hij zich.... Allen verwijderden zich, den weg langs, en het zingen, met het blaten, verstierf. Cecilianus keek Carpoforus aan. Wat deed die senex in eens raar!? zei Cecilianus. Die Christenen doen zoo, zei de Jager. Maar de knaap was heel opgewonden.

Op een morgen, heel eenvoudig-weg, had Carpoforus zich aangemeld op het salutatio-uur van den Keizer. Het was niet eens de promiscua salutatio, de algemeene ontvangdag, dat wie eenigszins maar recht had, Domitianus, tot aan een open getrokken velum, naderen en kon zien, somber ineen gedoken in zijn kussens, omringd door tal van Prætorianen.

Allen drongen weg, de laatsten uit de ridderbanken, het volk uit de cavea.... Ook de soldaten, de matrozen, de gladiatoren.... Mijn broêrtje! huilde Cecilius. Carpoforus tilde den bezwijmden knaap op; het blonde hoofd viel op den massieven schouder van den Jager. Zal je hem dragen, Carpoforus? snikte, smeekte Cecilius. De Jager knikte. Allen daalden de trappen af, sprongen van omgang op omgang.

Alles stroomde in den stroomenden regen het Theater uit. De Jager met zijn last pluimelicht woog de knaap hem in zijn arm, over zijn schouder volgde zijn makkers. Colosseros troostte Cecilius. Kom meê, zeide hij. Kom meê.... Niet huilen, Cecilius: Carpoforus zorgt wel voor Cecilianus....

Dat wil ik gelooven, zei Nilus, ter zij van Carpoforus; in Alexandrië is het nièt anders! En allen waren het met elkander eens, dat het overal het zelfde was. Ja, zeide de oudere Verus, verweerd grijsaard, uitgevochten.

Cecilianus lag half flauw tegen den Jager aan, de oogleden als verwelkt over zijn brekende oogen. Het hijgde als benauwde een zwaar gewicht hem de borst. O, goddelijke Herkules! riep Carpoforus. Red hem mij! Hij nam Cecilianus als een kind in zijn armen.