United States or Azerbaijan ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Ik bemin u, Flavie! ... Ik bemin u tot gekwordens toe. Ik weet niet hoe het komt! Al jaren duurt die toestand voort. Langzamerhand heeft die liefde mij geheel veroverd. Ik heb er tegen geworsteld, omdat ik dat gevoel mijner niet waardig vond; ik herinner mij maar al te wel ons eerste onderhoud .... Nu is mijn lijden echter te zwaar, ik moet spreken ...." En zoo sprak hij langen tijd voort.

De dokter, die zich op bedekte manier zag bespotten, trok een vriendelijk gezicht en antwoordde: Dat ik verliefd ben, mevrouw, zal geen verstandig man verwonderen en vooral niet, dat ik u bemin, die dit waard zijt.

Gij behoeft niet jaloersch te zijn, mijn waarde Engelschman, de vrouw, die ik bemin, is veel meer dan deze een wezen van vleesch en bloed juffer Wilhelmina, dochter van den oud-burgemeester Bodé Volckers. Haar blonde beeltenis staat op dien ezel. Ik aarzel niet u mijn geheim toe te vertrouwen, zooals gij mij het uwe deedt.

Ik bemin u, sprak zij, volgens God en Zijne wetten, volgens de heilige voorschriften en de boetveerdigheid. Nochtans zal ik een deugdzame gezellin voor u wezen. Met uwe deugdzaamheid heb ik niets te maken, antwoordde ik; u is het, die ik hebben wil, u, mijne vrouw!

Een vrouw is by u een vrouw loop, gy zyt myn gebabbel niet waardig. Zoudt gy niet zeggen, dat ik al een gansch karel ben, als gy my zo hoort snoeven en pochen? Waarlyk, ik bemin haar; dat is al de zwarigheid; en nooit verlaat ik het Wicht, of ik ben razent zot naar haar; en wat denkt gy? Ik heb nog nooit haar hand gekuscht; 't is waaragtig, Jan.

"Ik heb, zeide hy my, ik heb den besten meester, en de beste meesteresse van de weereld; ik heb eene familie, welke ik bemin, en die my bemint. Ik had den geheelen nacht, tot vier uuren des morgens, sterk geslapen, toen ik, ontwakende, het mes nam, om met de punt myne tanden schoon te maken, en op 't oogenblik stak ik my in den strot, zonder te weten waarom.

En ik zou zoo gaarne gaan slapen," zeide zij en bond zich het haar bijeen. "Anna, spreek om Godswil niet zoo," sprak hij teeder. "Misschien dwaal ik, maar geloof mij, wat ik zeg, dat zeg ik zoowel voor uw als voor mijn bestwil. Ik ben uw man en ik bemin u...." Zijn stem trilde.

Geloof me, geloof me, zeide hij mij een anderen keer, het schoon is in zijn verheven zin een der stralen van den glans van dat wezen, dat de menschen godheid noemen: zoek het, bevorder het, bemin het, want het is een van de middelen, die den mensch tot haar kunnen terugvoeren.

En doet het u waarlyk leet, dat ik niet zo gemeenzaam met u ben als van te voren? Ik. Ja, zeker; maar dat gy my dit vraagt, treft my niet minder. Gy weet dan nog niet, hoe hoog ik u acht; of hoe hartlyk ik u bemin; en hoe zal ik u daar ooit van kunnen overtuigen? Juffrouw Buigzaam.

En bemin ik hem nu misschien nog niet meer dan vroeger! Het ergste is echter...." Verder kwam zij niet, want Matrone Filimonowna zag door de deur naar binnen. "Mag ik om mijn broeder zenden om ten minste het middageten te koken? Anders gaat het als gisteren en krijgen de kinderen voor zes uur niets te eten!" "Goed, ik kom terstond en zal alles regelen. Is er al versche melk gehaald?...."