United States or Rwanda ? Vote for the TOP Country of the Week !


Beerencreutz wierp een snellen blik om zich heen. Er was niet éen der aanwezigen: Sintram en Daniël Bender en Dahlberg of wie dan ook, die niet inwendig lachte, omdat hij zoo den gek stak met den dommen Henrik Dohna. De jonge gravin begreep het niet direct. Wat zou voor niets gerekend worden?

Sedert dien dag, dat hij de vlammen der inspiratie over zich had voelen komen, had hij niet zulk een hoogtij in zijn ziel gevoeld. Hij liet zich niet storen, hoewel graaf Dohna met een massa menschen binnen kwam, die vloekten en raasden over de duizend dolle streken van de kavaliers. Hij liet Beerencreutz den storm afwachten. Hij had wel wat anders om over na te denken.

't Eerst van allen die om den bowl zitten wil ik Beerencreutz noemen, de overste met den grooten witten knevel, de kaartspeler, de zanger van Bellmans liederen, en naast hem zijn vriend en oorlogmakker, de stille Majoor, de groote berenjager Anders Fuchs, en als de derde in de rij de kleine Ruster, de tamboer, die lang oppasser bij den overste geweest is; maar den rang van kavalier gewonnen heeft door zijn bekwaamheid in 't punch maken en zijn mooie basstem. Daarna moet de oude vaandrig vermeld worden, Rutger van

Slaapt! Goede hemel! Slapen als de kavaliers wakker zijn! De groote tangen staan recht overeind op den vloer met kaarsen in den bek. Uit den grooten, blinkenden koperen ketel, waar tien kan ingaat, flikkert de blauwe vlam van den punch op naar het donkere dak. De hoornen lantaarn van Beerencreutz hangt aan den grooten hamer. De gele punch blinkt in den bowl als een heldere zon.

"Mijn waarde graaf Henrik," zei Gösta, glimlachend, "dit is geen hand, die 't een jonge vrouw past te kussen. Gisteren was ze rood van 't bloed van een geschoten eland, morgen zal ze zwart van roet zijn na een gevecht met een kolenbrander. De graaf heeft een edel en verheven vonnis geveld. Dat is mij voldoening genoeg. Kom, Beerencreutz!" Maar de graaf versperde hem den weg.

De lente is het niet, die buiten zijn hol ruischt en buldert; ook de wind niet, die de dennen omrukt en de jachtsneeuw doet opstuiven; 't zijn de kavaliers, de kavaliers van Ekeby, oude kennissen van den woudkoning. Hij herinnert zich den nacht nog wel toen Fuchs en Beerencreutz op den loer zaten bij de schuur op de hoeve van den boer van Nygaard, waar men een bezoek van hem wachtte.

Maar zij begroeten hem met gejubel en heeten hem welkom, even als Gösta. Een beker met den brandenden drank gevuld, wordt hem voorgezet en zij geven hem de eereplaats aan tafel. Beerencreutz noodigt hem uit tot een spelletje kaart, Patroon Julius zingt hem zijn mooiste liederen voor en

Hij roept Beerencreutz, den overste, Kristiaan Bergh, den sterken kapitein, en den tragen neef Kristofer, die zich nooit bedenken, als er sprake van een dollen streek is, en beraadslaagt met hen, hoe zij de gekrenkte eer van de kavaliers wreken zullen. Het eind van het feest is gekomen. Een lange rij sleden rijdt de plaats op. De heeren trekken hun pelzen aan.

Nu roeit Beerencreutz zijn boot over 't meer. Hij vaart van avond over 't meer mijner droomen, aan wiens oevers ik goden zie wandelen en uit wiens diepte mijn tooverslot opstijgt. Hij vaart voorbij Lagön, waar de dennen rechtop uit 't water steken, gegroeid als ze zijn op lage, cirkelvormige zandbanken en waar de splinters van de verwoeste zeerooversburchten nog op schuine hellingen liggen.

Ze lieten paarden en wagens achter op de plaats en trokken met zekere plechtigheid op naar het huis. Beerencreutz en Julius hadden kapitein Lennart tusschen zich in. "Word nu wakker, Lennart," zeiden ze tot hem. "Je bent nu thuis. Zie je dan niet, dat je thuis bent?" Hij deed de oogen open en werd bijna nuchter. Hij werd aangedaan, omdat ze hem thuis brachten.