United States or Western Sahara ? Vote for the TOP Country of the Week !


In zijn hoongedicht De validorum per Franciam mendicantium varia astucia beschrijft Robert Gaguin de bedelaars aldus: "Deze valt ter aarde, terwijl hij stinkend speeksel opgeeft, en bazelt, dat dit het wonderwerk van Sint Jan is. Anderen worden door Sint Fiacrius, den kluizenaar, met puisten gekweld; gij, o Damianus, belemmert de waterloozing.

»Je bazelt, man!" riep Kees driftig. »Neen, heer, ik heb alles goed gezien. In het kreupelhout kon men duidelijk zien, dat de Sibaoe's daar gestaan en geloopen hadden. Maar er was geen spoor van den verderen weg." »Dan hebben ze je bedrogen en hun spoor onherkenbaar gemaakt. De Sibaoe's zijn slimmer dan de Kenjaoe's. Ze hebben jelui als vrouwen om den tuin geleid."

Dus, apage Satanas! weg met Anselmus!” Veronica was diep nadenkend geworden, geen woord sprak zij, slechts glimlachte zij bijwijlen op vreemde wijze en bleef liefst alleen. „Dat heeft Anselmus ook op zijn geweten,” zeide de conrector in volheid van toorn, „het is maar goed, dat hij zich in ’t geheel niet laat zien, ik weet wel, dat hij bevreesd is voor mij Anselmus, en daarom komt hij niet hierheen.” Overluid sprak conrector Paulmann dit laatste en Veronica, die er juist bij was, sprongen de tranen uit de oogen, terwijl zij zuchtte: „Ach, hoe zou Anselmus hier ook kunnen komen, die is toch al lang in de glazen flesch opgesloten.” „Hein, wat?” riep conrector Paulmann. „O God, o God, die bazelt ook al als de griffier, daar komt ook spoedig een uitbarsting.

Maar toen ik begon over den berg Kazbek, en hun vertelde dat de sneeuw er den geheelen zomer niet smelt, toen lachten zij mij uit, beste vriend! Och wat, kleintje, wat bazelt gij nu? riepen zij. Wie heeft nu ooit een grooten berg gezien, waarop de sneeuw niet smolt?

Wanneer de psalm gaat zingen in steê van den zanger, Wanneer de Schrift zal prediken in steê van den leeraar, Wanneer de kansel afdaalt en onder de menschen gaat in steê van den prediker, Wanneer ik bij dag of bij nacht het lichaam van boeken kan beroeren en zij dan mijn lichaam beroeren in keer, Wanneer eens professors collegie zooveel bewijst als een sluimerende vrouw of een slapend kind, Wanneer de goudstukken in de kelders glimlachen als des nachtwakers dochter, Wanneer de gevolmachtigde bazelt in den presidentsstoel en ik zijn vriend ben en metgezel, Dan, en niet eerder, zal ik dezen de hand reiken en hen zoo hoog verheffen als ik U doe, mannen en vrouwen aan den arbeid.

"Nou, dat is een verre neef van haar en die zei: "We loeren al lang op dien ouwen pandjeshuisbaas; hij zet de menschen af, neemt woekerwinst, en... op een goeien dag rukken we hem in," "Maar mensch, je bazelt; ik heb nooit met de..." "Hou je gemak; ik zeg 't immers alleen om je te waarschuwen.

Matig u toch, zulk een optreden strekt u niet tot eer!" "Eer, eer!" gaf Key den binnengetreden ridder ten antwoord: "wat bazelt gij over eer, Heer Lanceloet! Zou ik niet het recht hebben, om een ellendigen keukenjongen, een deugniet, die waarschijnlijk het ouderlijk huis ontvlucht is, op zijne plichten te wijzen?

Maar gij gelooft zeker niet aan den Salamander en de Groene Slang?” „Gij bazelt maar wat, mijnheer de student,” antwoordde een kruisscholier, „nimmer bevonden wij ons beter, dan thans, want de klinkende thalers, die wij van den dwazen archivaris krijgen voor al die zinnelooze copieën, bekomen ons best; wij behoeven nu geen Italiaansche koorgezangen meer uit het hoofd te leeren, iederen dag gaan wij naar Joseph of een andere kroeg, wij laten ons het donkere bier goed smaken, kijken wel eens een lief meisje in de oogen, zingen als echte studenten: „gaudeamus igituren zijn oerfideel.” „De heeren hebben groot gelijk,” viel een procureursklerk in, „ook ik ben rijkelijk van zilveren thalers voorzien, evenals mijn waarde collega hiernaast en bewandel dapper denWeinberginplaats van bij die verwenschte actenschrijverij tusschen vier muren te zitten.” „Maar beste, waarde heeren!” zeide de student Anselmus, „bemerkt gij dan niet, dat gij den een voor den ander in glazen flacons zit en u verplaatsen nòch verroeren kunt, laat staan rondwandelen?” Toen lachten de kruisscholieren en procureursklerken luid-op en riepen: „die student is gek, hij verbeeldt zich in een glazen flesch te zitten, terwijl hij op de Elbebrug recht in het water staat te kijken.