United States or Pakistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Een paar andere groene plekjes zijn die waar hij, den lof der Heilige Maagd zingend, verzen schrijft die voortvloeien met zekere natuurlijke bevalligheid . Tien jaar later, in 1326 namelijk, voltooide VELTHEM, in MAERLANT'S voetspoor tredend, een ander werk: het boek van koning Artur, dat zich bij den Merlijn aansluit.

Laat mij het hier, bij dezen eik, begraven en sneef ik in de battalgië, zoo zal wie van u negenen gespaard blijft, bij den rijken God van Hemelrijk het Scaec uit delven en het met mijne trouwe en minne brengen den Koning Artur...

En nu het vreemde Land van Logres, met zijn bosschen en burchten, opgerezen is aan den horizon, nu zien wij ook duidelijker zich uit de ijlere nevels los maken den Burcht van Camelot, waar Koning Artur in vredestijden verblijf houdt: zoo er al geene steden zijn in het Land van Logres, de Burcht van Camelot is bijna zoo groot als een stad: er heffen zich zware muren om heen; tusschen iedere twee muren is gegraven een diepe gracht en menigertiere toren steekt spiedende over de vlakte, die den burcht omringt, uit den trans der tinnen, zoo mooi romantisch en zoo mooi Romaansch vierkantend als tanden tegen de vreemde reclame-plaatlucht, die is donkerblauw met vuurroode schemering, misschien van zonsopgang, misschien van zonsondergang, misschien wel van vuuradem der draken.

Ik zal u helpen, Lancelot! riep Merlijn. Werkelijk, mijn zuster Morgueine drijft ergerlijk spel in hare Valleie.... Honddd...erd-vijftig! verontwaardigde zich Ywein. Een zware bel slingerde zijn metalen roep. Het was het teeken, dat Koning Artur afdaalde ter Ronde Zale en zijn troonzetel in zoû nemen aan de Tafel Ronde.

Duidelijk blijkt dan dat de bewerker, anders dan de dichter, die hertenjacht in het bosch niet heeft gezien; niet gezien "hoe de Koning gaat staan in de stijgbeugels om zijne jagers te roepen"; niet gehoord hoe "de bosschen weergalmen van de jachthorens"; niet opgemerkt "het hijgen en woelen" van het uitgeput hert en hoe het, verdronken in de rivier, komt bovendrijven met "den gezwollen buik, stijfstaand van het ingezwolgen water" . Tal van platte uitdrukkingen zijn door den bewerker ingevoegd; zoo zegt hij b.v. van FERGUUT die als boerenzoon schrikt voor Koning ARTUR en zijne ridders: "Hi stont ende sweette als een das"; iemand iets betaald zetten, drukt hij uit met: iemand iets "aen sijn cleet wriven" of iemand "sijn vel verwarmen". FERGUUT blijft te lang weg van zijne minnares; "een vrouwenhart is niet van staal", waarschuwt de Nederlandsche dichter, en: "zijne rapen zouden wel eens kunnen aanbranden" .

Er was groote rouwbedrijvinge rond om Gawein toen hij dit zeide; de Koning nam hem eene hand en Alidrisonder de andere en de edelvrouw met het schoothondje, dat zij los had gelaten en dat kefte in haar gewaad verward, trad nader vooruit, want zij vond Gawein een verleidelijken ridder, vooral nu zij wist, dat hij weduwnaar was en een der groote baroenen van Koning Artur.

Want nu, met Ysabele en met het Scaec, bracht ik ook mijn gezel, Gwinebant, en mocht hem van den doode redden...... Gawein bood Koning Artur het Scaec in de handen, uit de los gewondene mouwe... Toen gevoelden de gezellen hoe lief zij Gawein allen hadden en hoe prachtig hij was, omdat hij aan Wonder geloofde... Maar tevens gevoelden zij een vreemde wroeging...

Ook zonder mij en zonder dat ik Zwevende Scaeken zend... Koning Artur had, met van geluk bevende handen, uit de handen van geknielden Gawein, het Zwevende Schaakbord ontvangen: de gouden en zilveren stukken, voor het einde des spels, stonden op de juweelen velden juist zoo als zij stonden, toen het Scaec weg was gezweefd.........

Bedenken wij wel, dat de eerste bronnen zijn de Keltische en Wallische sagen, die zich om de werkelijk historische figuur van een zekeren koning, Artur, weven, met herinneringen aan de geheimzinnige Angelsche wouden, herinneringen aan de Druïden-mysteriën, herinneringen aan vroegere eeuwen, toen een somber, vreemd half Heidensch, half Christelijk mystiek element zich openbaarde in eene natuur, die met zware wolken, eeuwigen wind en geheimvolle wouden en wildernissen, den bewoner van Wallis, Brittannië, Noord-Frankrijk omgaf.

Het was zelfs toèn een vreemd land, want er waren geen steden gesticht en dorpen gebouwd: er waren niets dan bosschen en ridderburchten; er woonde dus eigenlijk geen volk; ja, er bestònd eigenlijk geen volk van Logres: er bestonden alleen ridders om hun Koning Artur heen en die ridders hadden schildknapen en garsoenen; er bestonden daarbij ook nog toovenaars, en de ridders en de toovenaars bewoonden de burchten en in de bosschen scholen draken en monsters maar de eene of andere jonkvrouw, op een witten palafroet, reed die bosschen dikwijls door, geheel eenzaam, en werd dan betooverd door een toovenaar of bijna verslonden door den draak maar daarna steeds gered van die booze noodlottigheden door den dappersten dezer dappere ridders, die dit elk op zijn beurt wel was.