United States or Curaçao ? Vote for the TOP Country of the Week !


Dat niet, wij hadden altijd zonnig weêr gehad, en men mag dan al eens bij het rondvaren op de fjorden stilstaan bij de bergvorming en haar statig noemen, somber vonden wij het nooit. Maar we vonden iets anders. Wij vonden over 't algemeen gesproken de lijnen van het landschap op de hoogvlakten en fjorden, die wij bezochten, eentonig.

"Ga en leef verre van uwe onrechtvaardige broederen," hernam de vader, "verlaat Antwerpen, trouw uwe goede Lina, bemin ze altijd; de hemel verleene u een talrijk huisgezin. Uwe zonen zullen toch geene geborene beulen zijn, en gij zult over uwe kinderen niet weenen als ik over u geweend heb. De schatten onzer vaderen behoeden u voor altijd tegen armoede; gebruik ze wel en leef gelukkig...."

Door de vlakheid der terreinen scheen het altijd, of wij de treden van een trap op of afgingen, want het geheele land had het karakter van een tafelland aangenomen, zooals ook eigen is aan het groote voorbalkansche plateau tot de Donau toe. Osman Bazar ligt op een hooge vlakte met zijn roodgedaakte huizen, die op zijn turksch zeer laag zijn, en met vier of vijf minarets.

Ik heb wel eens in vroolijken Carnavalstijd gedacht maar in Nice, niet in Florence : denk eens, dat de wereld en het leven nièts dan Carnaval was, altijd Carnaval en dat wij allen nièts anders waren dan Pierrot en Arlekijn en Colombine, met maskerzielen, maskeravonturen, maskerlief en -leed... Een gekke gedachte natuurlijk, alleen in Carnavalspret of... idem -weemoed te denken! Maar in zoo een stuk van Goldoni zijn het leven en de wereld, zoo dan niet heelemaal, toch wel voor de helft "Carnaval" en geestig en bekoorlijk en soms gevoelvol "Carnaval". Want zijn de deftige rollen meestal "de graaf" en "de markiezin" en zijn de jeugdige rollen meestal Florindo en Rosaura de geliefden, die elkander "krijgen" ten slotte de andere, de reliëfrollen komen den Maskers toe en zij gedragen zich wel zonderling Carnavals-achtig in die zelfde deftige of liefdevolle achttiend'-eeuwschheid. En zoo zagen wij tusschen de gepoederde pruiken en paniers over kanten onderhoepel, tusschen de fluweelen rok met jabot en korte broek met kuiten, tusschen mouches en complimentjes en fadeurs zich bewegen de Maskers van Pantalone, den Venetiaanschen koopman, van Arlecchino en Brighella, de twee Bergameske knechtentypen; zoo zagen wij in het zevendtiend'-eeuwsche kluchtspel der "Vergeefsche Voorzorgen" den barren Capitano Spaventa, die bang is zelfs voor het houten zwaard van Arlekijn, den Bologneeschen Dokter Balanzon, wiens welsprekendheid geen einde neemt; Tartaglia, den stotterenden notaris en Colombine, het kamerkatje, zij dartelend

LUCETTA. Hij mint niet, die er altijd door van praat. JULIA. O, las ik eens zijn hart! LUCETTA. Lees, jonkvrouw, dit papier. JULIA. "Aan Julia". Spreek, van wien? LUCETTA. Dat vindt gij in den brief. JULIA. Nu zeg, wie gaf het u? LUCETTA. 't Was Valentijns trawant, en Proteus, denk ik, zond het.

Hij blijft altijd even kalm en vriendelijk, maar toch ziet men het hem aan, dat hij schik heeft in zóó'n uitvoering, al zou 't maar alleen zijn, omdat zijn passagiers er een aardige afleiding door hebben.

Met Everard had hij te Leiden gestudeerd, en ze waren er vrienden van den echten stempel geweest om het voor altijd te blijven, terwijl Emma bovendien een kostschoolvriendin van Helmonds pleegzusje Coba geweest is. Eva, met de vrienden Woudberg onbekend, gevoelde er zich, op dezen eersten dag na haar huwelijk, niet recht prettig.

Op den achtergrond van de bergspleet schitteren boven zwarte bosschen de lichtende toppen met de eeuwige sneeuw. Hun stuift de trein te gemoet, nu eens wandelt hij door een vlak dal, dan weer klautert hij op tegen een bergdrempel; altijd blijft hij de trouwe buurman van de in stroomversnellingen donderende en bruisende Visp.

De appelen worden aan schijven gesneden en in half water, half witten wijn gaargekookt, met krenten, suiker en pijpkaneel, benevens gesnipperde amandelen. De appelen mogen volstrekt niet stuk koken. Appelmoes. Men kan dit op verschillende wijzen bereiden, maar altijd moeten de appelen goed geschild en van de klokhuizen ontdaan worden. Hoe fijner appelen, hoe lekkerder moes.

Men ontvangt ons overal vriendelijk; men herbergt en voedt ons, en men vraagt slechts gebeden in ruil. Daarom hebben wij nooit geld bij ons; wij geven ons over aan de Voorzienigheid." "O, neen," viel ik hem in de rede, daar geeft ge u niet aan over; ge hebt altijd van die lieve goudstukjes bij u om nog zekerder van de Voorzienigheid te zijn.