United States or South Africa ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het spreekt vanzelf dat hier gelet moet worden op de vraag of de proloog van den dichter zelven is. Doch ik kan daarin hier niet dieper treden; dit deel onzer stof zou m.i., wel een afzonderlijk onderzoek verdienen. A.w. vs. 1233-'8. Naar het schijnt, niet in het Latijn aanwezig. Vgl. CREIZENACH, Gesch. des neueren Dramas, I, 380. Over het voordragen met "Stimmenwechsel" ald. 34, 160. Vgl. Sp.

Der moet hier opgevat worden, gelijk niet zelden op andere plaatsen, als aanwijzend voornaamwoord; vgl. ook den variant: Diere minne ne garic niet. T.a.p. II, 63 vlgg. Ik vestigde indertijd de aandacht op deze plaats in Het Lied in de Middeleeuwen; vgl. ald. bl. 253. A.w. II, bl. 82, vs. 40-42. Vgl. Het Fransche vers luidt: "One nule ne pot doel aveir."

Vgl. o.a.: Rijmb., I, 2755; Sinte Franc., 9-10; 51-40. Het verhaal van den "coninc van versen" ald. vs. 1917 vlgg.; men vindt het ook in het Latijn. Vgl. o.a. den Proloog van der Nat. Bloeme, vs. 108-116; TE WINKEL, Maerlant's Werken, p. 368; waai heidsliefde o.a.: Rijmb., I, 25, 4885, 34830; waarheid en wonder: Nat. Bl., I, 486-'93; IV, 5 vlgg.; V, 413 vlgg.; Sp.

Velen hebben bruine oogen en haar. Zij zijn nijdig en vrijpostig en bang door bijgeloovigheid. Wanneer zij spreken, noemen zij de woorden voorop, die het laatst komen moesten. Tegen âld zeggen zij âd, tegen sâlt, sât, ma voor man, sol voor skil, sode voor skolde, te veel om te noemen. Ook voeren zij meest zonderlinge en verkorte namen, waaraan men geene beteekenis hechten kan.

De groepen al en ol worden tot au en ou vóor d of t. Dus: ald en gold worden in zuiver Frankisch oud en goud of nauwverwante klanken. Lange î en û zijn meestal tweeklanken geworden, dus: mijn huis, tegenover Saksisch mien hoes. Dit verschijnsel is van Keltischen oorsprong, zie Te Winkel, Inleiding II. bl. 304 en N. van Wijk, Taal en Letteren XII, bl. 36 vlg.

WAGENAAR, Amsterdam, II 220. Sedert is dit onderwerp herhaaldelijk en uitvoerig behandeld in VAN WIJN, Huiszittend Leeven, Amst. 1801; VAN HAMELSVELD, Geschiedenis der Joden, ald. 1807, en vooral in de onder laatsten titel door het Utrechtsch Genootschap bekroonde verhandeling van den Heer H. J. KOENEN, 1843, wezenlijk een sieraad onzer letterkunde. Zie Reg.

Tha burga Bvda ånd Manna-gârda-forda send vnder sin hod. Abêlo, Jaltjas man, grêvetman ovir tha Sûdar Flylânda. Fjvwers is-er hyrman wêsen. Tha burga Aken, Ljvdburch ånd Kâtsburch send vnder sin hod. Enoch Dywek his man, grêvetman ovir West-flylând ånd Texland. Njvgun mel is-er to sêkening kêren. Thiu Wâraburch, Mêdêasblik, Forâna ånd ald Fryasburch send vnder sin hod.

ald. bl. 13, rl 8 v.o. en op menige plaats in het Buitenleven, te veel om aan te halen. Men kan hier nog plaatsen bijvoegen van v. Lennep, aangeh. in het Woordenboek der N. T. op het woord "onderhoud" en van Bogaers, aldaar, op het woord "afwenden". Ie Zang, vs 324, bl. 10, rl 4 v.b. Terwijl zy uitkomst baden Aan Goden, doof voor hun.